LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Klassieker 29: Ida Gerhardt – Alpha en Omega

20 mrt, 2002
door Elly Woltjes en Joop Leibbrand

Meander Klassieker 29

Het leraarschap is misschien wel het eigenlijke thema van het gedicht ‘A en Ω’ van Ida Gerhardt. Een inwijding in oude kennis, zoals dat in het Bijbelse verhaal van de jonge Jezus in de tempel naar voren komt. Een thematiek die Joop Leibbrand, als gedreven docent Nederlands, na aan het hart ligt. Een analyse door Elly Woltjes en Joop Leibbrand.

A en Ω

————————————————-Lucas II 49

Het mooiste werk: Grieks in het eerste jaar.
Het Griekse alfabet staat op het bord.
‘Kijk, kinderen, Ψ: dat is een kandelaar.
Maak dat de Omega gaaf getrokken wordt.’

Behoed dit eerst beginnen voor gevaar;
dat niet het werk, nauwelijks ontkiemd, verdort.
– Zie, als het buiten vroege lente wordt,
liggen de kleine Griekse bijbels klaar.

Pasen: een jongen leest met heldere stem
van Jezus, twaalf jaar, in Jeruzalem;
en hoe hij voor de schriftgeleerden las.

En elk kind in de luisterende klas
begrijpt het vragend: ‘Wist gij niet?’ van Hem,
die in de dingen van zijn Vader was.


Ida Gerhardt (1905 – 1997)

Uit: Sonnetten van een leraar (1951)
Uitgever: Uitgever: Van Gorcum & Comp.

Ida Gerhardt was lerares en haar eigen leraarschap is de duidelijke inspiratiebron geweest voor dit gedicht dat afkomstig is uit de bundel ‘Sonnetten van een leraar’ (1951). Zij doceerde oude talen sinds 1937 en was vanaf 1939 verbonden aan het Gemeentelijk Lyceum in Kampen, waar ze bleef tot 1951, toen Kees Boeke haar vroeg voor de leiding van een op te richten gymnasiumafdeling aan ‘De Werkplaats’ te Bilthoven, destijds een zeer vooruitstrevende vorm van onderwijs. Omdat de bundel in 1951 verscheen, zullen de sonnetten nog stammen uit de periode Kampen.
Als Ida Gerhardt dit gedicht schrijft, kan ze reeds bogen op een ruime ervaring met “Grieks in het eerste jaar”; de eerste regel zou nooit zo geschreven kunnen zijn als zij daar geen grote vertrouwdheid mee had gehad, want zij kijkt vanuit de zekerheid van iemand die een bepaald proces al vaak heeft meegemaakt, tegelijkertijd terug en vooruit. Zij weet niet alleen precies wat zij de klas zal gaan leren en hoe zij dat zal doen, maar voorziet ook hoeveel voldoening dat beiden zal geven. ‘Werk’ heeft dus niet alleen betrekking op de lerares, maar indirect ook op de leerlingen.
In de tweede regel  – de vreemde schrifttekens staan op het bord – is de eerste les Grieks dan al meteen begonnen. Het hele alfabet staat er, maar de eerste letter die eruit genoemd wordt, is de psi. Dat is natuurlijk niet toevallig, want dankzij het feit dat de lerares uitlegt dat de hoofdletter psi lijkt op een kandelaar, krijgt de dichteres direct al de gelegenheid het gedicht in een sterk religieuze richting te sturen: denk aan het verband dat er bestaat tussen ‘kandelaar’ enerzijds en vuur, religie en kerk anderzijds.
In regel vier zijn de leerlingen reeds bezig de Griekse letters zelf te schrijven en met nadruk wordt erop gewezen hoeveel aandacht en zorgvuldigheid daarvoor nodig is: ‘gaaf’ moeten de letters getrokken worden, de basis moet onberispelijk zijn. Het is een kwestie van het aankweken van de juiste attitude, die er een moet zijn van grote toewijding.
Maar hoe belangrijk de juiste vorm ook is, het mag daarbij niet blijven, want het gaat blijkens de twee volgende regels om heel wat meer dan het aanleren van dode letters. Indien het werk niet met de grootst mogelijke aandacht wordt onderhouden, zal het niet tot ontplooiing komen. Het zaad moet niet alleen ontkiemen, maar ook tot volle wasdom komen en dat gebeurt alleen door de juiste – voedende – verzorging.

Ruim een half schooljaar later zijn de leerlingen al zover dat ze niet terugschrikken voor iets langere Griekse teksten. Daartoe worden de Griekse bijbeltjes uitgedeeld, ‘kleine’ boekjes omdat ze alleen het in het Grieks (de grondtekst) geschreven Nieuwe Testament bevatten. Het is de paastijd, en ter gelegenheid van het feest van de opstanding van Christus laat de lerares een jongen een toepasselijke passage voorlezen.
Het wordt het verhaal over de twaalfjarige Jezus uit Lucas 2 vers 40 tot 52:

Elk jaar met Pasen reisden de ouders van Jezus naar Jeruzalem. Jezus die inmiddels twaalf jaar was, bleef bij hun terugreis te Jeruzalem achter en zijn ouders merkten het niet. Vergeefs zochten zij Jezus onder de verwanten en gingen toen terug naar Jeruzalem. Na drie dagen vonden zij hem in de tempel te midden van leraren, terwijl hij naar hen hoorde en hun vragen stelde.

“Allen nu, die Hem hoorden, waren verbaasd over zijn verstand en zijn antwoorden. En toen zij Hem zagen, stonden zij versteld en zijn moeder zeide tot Hem: Kind, waarom hebt gij ons dit aangedaan? Zie, uw vader en ik zoeken U met smart! En Hij zeide tot hen: Waarom hebt gij naar Mij gezocht? Wist gij niet dat Ik bezig moest zijn met de dingen mijns Vaders? En zij begrepen het woord niet dat Hij tot hen sprak. Hij reisde met hen terug en was hun onderdanig. En zijn moeder bewaarde al deze woorden in haar hart.
En Jezus nam toe in wijsheid en grootte en genade bij God en mensen.”

Een jongen die zijn twaalfde levensjaar heeft voltooid mag volgens het joodse gebruik in de synagoge voorlezen uit de Wet. Met die inwijdingsceremonie wordt hij ‘Zoon der Wet’ (bar mitswa), en daarmee voor het eerst mondig.
Om een vergelijkbare ‘mondigheid’ is het Gerhardt hier te doen. De leerling die voorleest, zijn klasgenoten die luisterend en begrijpend meelezen, de lerares die dit alles zo heeft beschikt – zij delen het besef een essentiële stap gezet te hebben in de ontluiking van het intellect. Deze klas van ongetwijfeld begaafde kinderen ervaart in dubbel opzicht een ‘vroege lente’!
Om meer dan één reden is dit Bijbelverhaal een goede keuze. Het Nieuwe Testament is geschreven in betrekkelijk eenvoudig Grieks, zodat het makkelijker te vertalen is dan bijvoorbeeld een tekst van een der grote Klassieken.
In de tweede plaats wordt met deze keuze duidelijk gemaakt, dat Gerhardt als lerares oude talen niet alleen de Griekse en Romeinse cultuur wil overdragen, maar ook de geestelijke waarden van de christelijke cultuur. Dat het haar ieder jaar weer lukte de vormende kracht van deze drie te verenigen, moet haar enthousiasme voor het vak levend gehouden hebben; het zal tevens de inspiratiebron geweest zijn voor dit gedicht.
Dan is deze tekst ook inhoudelijk de moeite waard en dat niet alleen maar omdat hij naar Pasen verwijst.
Allereerst gaat het hier om iets wat kinderen in de vroege puberteit moet aanspreken, omdat ze het zeker zullen herkennen: het onbegrip van de ouders van Jezus voor een eigenzinnige twaalfjarige, die zijn ouders wel wil volgen, maar op bepaalde punten voorrang geeft aan zijn eigen overtuiging en dat met onbegrip gehonoreerd ziet. (Het is verleidelijk hierbij te denken aan Gerhardts eigen conflicten met thuis, met name aan het onbegrip dat ze soms ondervond in de moeizame relatie met haar moeder.)
Een ander element uit het Bijbelverhaal is minstens zo belangrijk, namelijk de sterke band die er tussen leerling en leraar kan bestaan. Vanuit de leerling gezien: als Jezus kiest voor zijn leraren, is dat geen keuze tégen zijn ouders, maar een keuze vóór het essentiële in zijn leven, dat hij alleen op deze wijze kan leren. Vanuit de lerares is er het sterke gevoel van zorg en verantwoordelijkheid, het besef als een instrument Gods een hogere opdracht te vervullen. In ‘Karakter’, het slotgedicht van de bundel, zegt zij dat zo: “Wanneer ik eenmaal mijn pensioen zal halen/ (…)/ dan zal (…)/ mijn hart zijn overstempeld als een pas.// Het kleinste kind zette er initialen,/ zijn onuitwisbaar merk iedere klas;/ (…)// Zo God het wil, zet hij in alle klassen/ zijn stempel – mooi of lelijk – in de passen;/ maar het is hij, die duizend stempels heeft.”
In een van de bijgevoegde aantekeningen noteert Gerhardt over de titel: “A en Ω – Eerste en laatste letter van het Griekse alfabet. Men zie hierbij Openbaring 22:13.”
Daar staat: “Ik ben de alpha en de oméga, de eerste en de laatste, het begin en het einde.” Dit is op een aantal manieren op het gedicht toe te passen.
Allereerst slaat het op het beginnen met Grieks en het uiteindelijk kunnen vertalen van de bijbel.
Daarnaast wijst het op het cyclische karakter van het leven en met name van het onderwijs (zie r. 1 en r. 7). Maar het belangrijkste is hier, dat Jezus zich oorsprong en einddoel noemt. Dat in wezen alles voortkomt uit “de dingen van zijn Vader”, heeft Gerhardt altijd zeer letterlijk genomen, zowel voor haar leraarschap als voor haar dichterschap. Vele malen heeft zij haar ‘roeping’ beleden doorgeefluik te zijn van het hogere.

Tot slot één opmerking over de vorm. In een sonnet vinden we de wending meestal bij r. 9, dus direct na het octaaf. Temporeel is dat hier zeker het geval, omdat we een sprong in de tijd maken en dan de uitwerking krijgen van de eerste regel. (De regels 7 en 8 moeten we nog plaatsen in het begin van het schooljaar, als de lerares alleen nog maar in gedachten bij Pasen is.) Toch ligt de echte, diepere wending bij de slotterzine, omdat het daar om een weten en begrijpen gaat dat veel fundamenteler is, ook voor Gerhardt zelf.

Wist Gij niet? Leraarschap, het mooiste werk…

     Andere berichten