LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Klassieker 45: Ria Borkent – Sieraad

11 jun, 2003
door Pim Heuvel

Meander Klassieker 45

In deze aflevering buigt Pim Heuvel zich over een gedicht van de protestante dichteres Ria Borkent. In ‘Sieraad’ wordt de vraag gesteld, of een voorwerp dat het lichaam versiert, niet afhoudt van belangrijke zaken als het uitzicht op de hemel. ‘Misschien vindt niet iedereen het gedicht mooi, er zit een zekere stugheid in; het heeft mij in elk geval sterk aangesproken door de vormgeving van het dualisme dat eruit spreekt.’

Sieraad

Zij voert haar strijd tegen verval,
al weet zij die verloren.

Gaafheid is geluk.
Aantasting is verdriet;
de dood in het verschiet.

En vraagt het kind: ‘Mag ik nu gaatjes in mijn oren?’
Dan zegt de moeder: ‘Nee, nog niet.’


Ria Borkent (1950)

Uit: Gaatjes in mijn oren (1994)
Uitgever: Kok

Het eerste gedicht uit Gaatjes in mijn oren heet ‘Jongbloed’ en is daarmee een verwijzing naar uitgeverij Jongbloed in Leeuwarden, die bekend staat om de luxueuze uitgave van mooie bijbels in dundruk, goud op snee en gebonden in leer. Ria Borkent, een protestante dichteres, vraagt zich af of dat wel kan. Is het geoorloofd dat de bijbel versierd wordt? Gaat het niet om de inhoud van de bijbel, in plaats van hoe de bijbel er van buiten uitziet? Ze worstelt met het hele begrip ‘schoonheid’. Houdt aardse schoonheid niet af van het wezenlijke in het leven? Dit dilemma van de kunstenaar, die immers van nature een versierder is, is in het kort de inhoud van de hele bundel.

In dit gedicht wordt de vraag gesteld, of een voorwerp dat het lichaam versiert, niet afhoudt van belangrijke zaken als het uitzicht op de hemel. Het ouder worden brengt lichamelijk verval met zich mee, de strijd tegen de ouderdom is bij voorbaat verloren en zelfs mooie oorbellen houden de aftakeling niet tegen. Daarom zegt de moeder kortaf tegen haar dochter, als deze vraagt of ze gaatjes in haar oren mag laten maken: “nee”, maar zij voegt daar onmiddellijk aan toe “nog niet”. Daarmee geeft zij de twijfel aan of haar overtuiging wel juist is.

De omslag van de bundel vertoont twee gaatjes in de hoofdletter ‘O’ van ‘Oren’, één aan de voorzijde van de kaft, één aan de achterzijde als een speelse versiering. Die gaatjes ziet de lezer niet als een aantasting van de gaafheid van de omslag, maar eerder als een bevestiging van de gaafheid ervan.

In de tweede strofe van Sieraad staat het kort maar scherp, tot drie maal toe, alsof de dichter zichzelf wil overtuigen van de waarheid. Die waarheid verdraagt geen versiering. Je kunt er niet omheen. Maar toch twijfelt de dichter aan die stellige uitspraak. Ze weet dat de gaafheid en de aantasting in het gedicht zich op twee niveaus afspelen. De uiterlijke gaafheid is niet op één lijn te stellen met de innerlijke gaafheid. En alleen de innerlijke aantasting is een bron van verdriet.
De twee slotwoorden van het gedicht komen daardoor verrassend en troostrijk over. Ook al weet de mens dat de strijd tegen de dood bij voorbaat verloren is, daar kan niet uit worden afgeleid, dat een eenvoudig sieraad die dood naderbij brengt.

Het metrum begint regelmatig met twee keer een drievoetige jambe. De antimetrie in het woord ‘tegen’ in de eerste regel komt functioneel over, omdat die als het ware al in de betekenis van het woord zelf zit. De twee eerste regels van de tweede strofe beginnen met een antimetrie, al zullen sommige lezers in die twee regels eerder een trochee zien. Ik ga liever uit van het metrum in het gedicht dat het vaakst voortkomt en spreek daarom liever van een antimetrie. Regel 5 herneemt de regelmaat van de drievoetige jambe.
De derde strofe is overwegend maatvast met een natuurlijke antimetrie in het woord ‘Mag’. Het gedicht krijgt – zoals het behoort – door de maatbehandeling een natuurlijk klank.

Het rijm komt bij mij ook ongedwongen over. Regel 4, 5 en 7 hebben hetzelfde eindrijm. De klank van het laatste woord van regel 2 keert als een echo terug in regel 6. Dat zorgt voor een evenwichtige rijmverdeling. Het verging mij als een schok dat de schijnbare stelligheid van regel 3 en 4 metrisch losgemaakt is van de voorgaande en volgende regels. Daardoor ontstaat er een isolement van die regels, waardoor ze extra aandacht krijgen. Wil de dichter zichzelf overtuigen van een opvatting, die ze eigenlijk niet kan aanvaarden?

Misschien vindt niet iedereen het gedicht mooi, er zit een zekere stugheid in; het heeft mij in elk geval sterk aangesproken door de vormgeving van het dualisme dat eruit spreekt.

     Andere berichten