LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Gedichten

4 apr, 2009

DE PASGEBORENEN

De pasgeborenen laten in hun ogen
haastig een zwart water achter zich
alsof het van belang was eens en voor al
voor zichzelf zowel als voor anderen met
gezwinde spoed een geheim te verbloemen.

Uit: I vattenfåägelns tid (In de tijd van de watervogels) 1983

*

SLOTEN

Met oeroude gezichten kijken
de volle sloten op naar de regen
waaruit zij eens voortkwamen.

Nu druipt alles
alles een druipend leven
en een druipende dood,
de voetstap zo vederlicht nu
dat niemand een vin durft verroeren.

De insecten zitten roerloos onder bladeren
en de sloten geven zich nog steeds
volledig aan de regen over.

Uit Grönskan (Het groene) 1989

*

Ik beweer niet dat het leven goed is
evenmin dat het slecht is
maar ook dat wil ik niet beweren.

Ik wens slechts drie werktuigen:
de winkelhaak, de schaar, het lemmet

zodat ik kan opmeten en snijden
wat gemeten kan worden
en wat gesneden.

Al het andere mag de nacht meten
en die wezens die ieder etmaal
aan de dag treden.

*

LEERDICHT OVER DE NATUUR

Wil je de natuur en haar geheimen
waarlijk leren kennen
ga dan niet naar het bosven

maar krab met je hand aan het pleister van een huis
in eender welke stad
en voel het zand onder je nagels

huiver je dan niet
als het vuur van de woestijn je schroeit.

*

Schil mijn hart vrij van twijfel
schraap het schoon van geloof
toch zul je geen klokhuis vinden
in zo’n lichaam
schil het vrij totdat er
niets overblijft dan
een verdroogde spier.

*

HET OOG

Neem de kop van het dode dier
in je hand
neem uit je eigen hoofd
een oog.
Zet het dierenoog (of dat van je vijand)
in het gapende gat
je zult geen enkel verschil
zien.
Ogen zijn eender
alleen hun zetting
verschilt.

*

Wij hebben moeite ons
een voorstelling te maken van de doden
zij lijken in ieder geval
een stuk levender dan wij.

Op bepaalde ledige namiddagen
als niemand iets zegt
en niemand durft te denken
komen zij tot ons
en zeggen ons
duidelijk en methodisch
wat wij niet durven zeggen

tot wij bij zinnen kwamen
en de wind opnieuw bewoog in het gras.

*

DE BIJL

Het schemert
en voetstappen verzinken
als zoveel anders onder de stoepen.
Iemand opent het raam
en vraagt op dwingende toon
waar de bijl staat.

Wat moet ik antwoorden op een dergelijke vraag?

*

DINGEN

Het best was het op de grens van de dageraad
zichtbaar na het uur van de wolf
waarin dingen ons met heldere blik konden gadeslaan.

Dingen zijn nauwelijks mensen
noch dieren
maar zij wonen zoals wij in hun gesloten schaal
en wanneer zij kapot worden geslagen hoor je
een gekraak van brekend gebeente.

Vraag mij niet naar hun ontstaan
noch naar hun uiteindelijke bestemming
– maar zonet op de grens van de dageraad
hoorde ik ze blaffen als opgewekte honden
die het spoor hebben ontdekt.

Uit: Sent/tidigt (Vroeg/Laat) 2001

Lennart Sjögren
Vertaling: Bernlef

     Andere berichten

Kinderpoëzie (VI)

Kinderpoëzie (VI)

‘Waarom leest iemand geen gedichten? Omdat iedereen (en die iedereen heeft nooit gedichten gelezen) zegt dat gedichten moeilijk zijn, dat...

Jacobus Bos

Jacobus Bos debuteerde in 1969 met een verhalenbundel en ontving in 1974 de Anna Blamanprijs voor De dagelijkse geest. Zijn...

Sijmen Tol

  Sijmen Tol (1950) studeerde slavistiek aan de Universiteit van Utrecht en was jarenlang redacteur van de Linguistic Bibliography....