LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Klassieker 127: Mustafa Stitou – Het onderliggende het zich tonende

16 dec, 2009
door Jeroen Dera

Meander Klassieker 127

In deze aflevering behandelt Jeroen Dera op min of meer eco-kritsche wijze (zeer actueel dus!) een gedicht uit Mustafa Stitou’s Varkensroze ansichten, een bundel die kort na verschijning door Milla van der Have besproken werd voor Meander.

De schil waarop wij leven

1.

Het onderliggende het zich tonende,
het zich tonende het zich tonende. Op voormalige
zeebodem een vinexvesting, met zo natuurlijk

mogelijk bos omgeven, recreatiepaden,
en met kunstwerk binnenkort. Alma Mater
heet het beeld van Johan IJzerman

en wordt gebouwd van gras,
de schil waarop wij leven.
Hier zijn pionieren klootjes of crimineel

en wie niet te categoriseren valt
in een aparte doos – woonkamers wemelen
van geruchten over een pedofiele buur

en asielkampen moeten het liefst
aan de horizon staan, zo scheidt men
het goede van het zwarte.

Transcendentie schenkt een machtige eik misschien,
een afgewaaid takje staat goed in een vaas
chrysanten, weet Klazien.

Mustafa Stitou (1974)

Uit: Varkensroze ansichten, De Bezige Bij, Amsterdam 2003

Een eik op de zeebodem

Bekommernis om natuur en milieu staat heden ten dage niet alleen hoog op de politieke agenda, maar zeker ook op die van de literatuur. Denk bijvoorbeeld aan de roman Koetsier Herfst (2007) van Charlotte Mutsaers, waarin thema’s als dierenactivisme en veganisme een belangrijke rol spelen. En Stefan Brijs zei naar aanleiding van zijn roman De engelenmaker (2005): “Eigenlijk strijden de mensen niet met God, maar met de natuur. En wij kunnen dat, we hebben de mogelijkheden.”

Teksten als die van Mutsaers en Brijs zullen zeker de aandacht trekken van de zogeheten ecokritiek, een tak van de literatuurtheorie die zich bezighoudt met de wijze waarop de natuur in een tekst gerepresenteerd wordt. Ecocritici hebben een sterk politiek-activistisch karakter: ze menen dat de mens schuld heeft aan natuur- en milieuproblemen en proberen in literaire teksten de discoursen aan te wijzen die daarvoor verantwoordelijk zijn. Met name de assumptie dat de mens in hiërarchisch opzicht boven de natuur staat, wordt binnen de ecokritiek ontmanteld als schadelijk voor onze natuurlijke omgeving.

In de lijn van die eco-kritische karakteristieken formuleerde Lawrence Buell in 1995 vier criteria waaraan een ideale literaire tekst dient te voldoen. Ten eerste moet de natuur in die tekst de suggestie wekken dat de menselijke historie is ingebed in de natuurlijke historie. Ten tweede mag de aandacht niet alleen uitgaan naar de mens: ook aandacht voor niet-menselijke problematiek wordt gelegitimeerd. In de derde plaats is een deel van de ethische oriëntering van de tekst gericht op de menselijke verantwoordelijkheid voor de toestand van onze natuurlijke omgeving. En in de vierde plaats wordt die natuurlijke omgeving niet als een statische constante beschouwd, maar veerleer als een dynamisch proces.

Hoewel ik zo mijn bedenkingen heb bij de praktijk van eco criticism, zijn het deze vier criteria die Stitous gedicht ‘Het onderliggende het zich tonende’ mooi kunnen belichten. Het gedicht vormt de opening van de cyclus ‘De schil waarop wij leven’, die de Marokkaans-Nederlandse dichter publiceerde in zijn met de VSB-poëzieprijs bekroonde bundel Varkensroze ansichten (2003). Aan de hand van Buells criteria voor een ideale literaire tekst zal ik in wat volgt een interpretatie geven van dit gedicht van Stitou.

Ik begin met het criterium dat de tekst impliceert dat de menselijke historie is ingebed in de natuurlijke historie. ‘De schil waarop wij leven’ getuigt op verschillende manieren van die inbedding. In de eerste plaats legt Stitou een grote nadruk op de bodem waarop de mens zijn huizen en parken bouwt: de vinexvesting staat op “voormalige zeebodem” (regel 3) en gras wordt bestempeld als “de schil waarop wij leven” (8). Daaruit wordt duidelijk dat wat mensen doen en maken, niet los kan staan van wat de natuur ons aan mogelijkheden biedt. Die gedachte culmineert in het beeld Alma Mater (Moeder Aarde), dat geheel uit gras vervaardigd wordt. Het kunstwerk, een cultuurproduct bij uitstek, blijkt voor zijn bestaan afhankelijk van het materiaal dat de natuur ons biedt.

Alma Mater is ook exemplarisch voor een andere manier waarop Stitou duidelijk maakt dat de menselijke historie – ofwel de cultuurgeschiedenis – niet zonder de natuur kan. Hij doet dat door de binaire oppositie natuur-cultuur te deconstrueren. In het kunstwerk vervagen de grenzen tussen natuur en cultuur: een cultureel artefact is vervaardigd uit natuurlijk materiaal. Het onderscheid tussen natuur en cultuur vertroebelt bij Stitou wel vaker. De “pionieren” (9) bijvoorbeeld zijn “klootjes of crimineel”, en daarmee menselijk. In de biologie zijn pionieren daarentegen altijd planten. Door mensen te brengen waar je planten zou verwachten, zet Stitou de gehele ecobiologie op zijn kop. De vergelijking tussen mensen en planten dringt zich ook op wanneer je de tweede en de vijfde strofe naast elkaar legt: zoals de mens de natuur modelleert door de aanleg van cultuurbossen (opnieuw een vermenging van natuur en cultuur), zo bestemt hij ook mensen – en dan in het bijzonder asielzoekers – via een ruimtelijk plan.

Uit het voorgaande moge blijken dat het tweede criterium dat Buell stelt aan de ideale literaire tekst, namelijk dat er meer uit spreekt dan alleen human interest, voor het gedicht van Stitou uitdrukkelijk opgaat. De dichter besteedt niet alleen aandacht aan menselijke problematiek, in het bijzonder in de vorm van ruimtelijke segregratie van etnische minderheden, maar hij heeft ook oog voor de wijze waarop de mens omgaat met de natuur. De “voormalige zeebodem” (3) staat zeer waarschijnlijk voor de provincie Flevoland: niet alleen resideert Stitou zelf in Lelystad, ook komt de kunstenaar Johan IJzerman daarvandaan. De wijze waarop de mens daar met de natuur omgaat, spreekt boekdelen: zee wordt drooggelegd, bos wordt gecultiveerd, gras wordt voor kunstwerken gebruikt, en zelfs “een afgewaaid takje” (17) zetten we in een vaas bij de bloemen. En kennelijk is dat nog niet genoeg: ook plaatst de mens asielkampen aan de horizon, dus zo ver mogelijk weg, om zo “het goede van het zwarte” (15) te scheiden. Op die manier houden we onder controle wat ons bedreigt, zoals we ook de natuur onder de duim houden door haar zo te vormen als het ons uitkomt.

Met die laatste opmerkingen is onmiddellijk Buells derde criterium geïllustreerd: in zijn ethische oriëntering laat het gedicht zien dat de mens, die zelfs wil categoriseren wat niet te categoriseren valt (10-11), verantwoordelijk is voor de wijze waarop onze omgeving eruit ziet. Stitou verzet zich tegen deze menselijke dominantie: hij vestigt zijn hoop op een “machtige eik” (16), die transcendentie moet schenken. Die eik contrasteert fel met het afgewaaide takje, dat via een vaas chrysanten in de huiselijke sfeer wordt getrokken. Daar hoort de eik, als sprookjesachtig element, bepaald niet thuis: het is dit mythisch-natuurlijke beeld dat verlossing moet brengen; dat ons moet helpen de huidige situatie te overstijgen. Het is interessant dat het juist een boom is waarop de dichter zijn hoop vestigt: op die manier onttrekt hij de natuur aan de menselijke onderwerping die blijkt uit drooglegging en cultuurbebossing. Zo spreekt uit ‘De schil waarop wij leven’ een zogenaamde earth centered approach.

De natuur komt bij Stitou zeker niet naar voren als een statische constante. Daarmee lost het gedicht ook Buells vierde en laatste criterium in. De “voormalige zeebodem” (3) impliceert een verandering van zee naar land, die weliswaar door mensen is bewerkstelligd. De term “pionieren” (9) wijst ook op de veranderlijkheid van de natuur: in de biologie duidt de term op die organismen die levenloos land koloniseren en op die manier een proces starten waarbij uiteindelijk een complex ecosysteem gevormd wordt.

Het is echter niet dat complexe ecosysteem waarvan Stitou in ‘De schil waarop wij leven’ een schets geeft. Veeleer geeft het gedicht een beeld van een aarde die door de mens wordt ingericht, zoals het hém uitkomt. Daarbij moet niet alleen de natuur het ontgelden, maar worden ook verschillende minderheden in de samenleving de dupe. Ik hoop dan ook van harte dat Stitous machtige eik spoedig zal worden drooggelegd.

Poëzie is een dier, een kruising

 

     Andere berichten