LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Gedichten

30 okt, 2010

Medea ben ik

kleindochter van Helios
die er mocht zijn met zonnevlekjes licht en schaduw
op haar gebruinde huid, ligt hier voor u ter inzage

geen Medea ben ik
als vleugels van gezworen woorden scheuren
als taal geschoren schapen baart, in wisselend perspectief
een ravage aan kapotte liefde

wie zegt hier dat het minder kon
alleen verdriet dat klein is trekt zich de buren aan
wie zegt hier dat ik akkoord kon gaan
ja Jason jou krab en schrap ik uit mijn vuile lijf!

als ik had kunnen kiezen
had ik die dubbelstengelige krokus gewoon aan de rand
van de sneeuw laten staan, nu sloeg jij in mij het gat waaruit dít
stroomt, alle seinen staan op rood er is geen stoppen aan

onherbergzaam leed is dakloos, logisch, ik kook, mijn keel
doet zeer mijn losgeplooide bloedrokken kloppen
tot in mijn oor, o goden er is geen troost, waar ik ben
zijn jullie niet, ook niet mijn vader, broertje of mijn land

ik ben Medea
baarde je zonen lievelingen
wie pakt ze op en draagt ze in zijn hand
nu jij mij inruilt voor een ander, zo vruchtbaar aan je positie werkt
waar laat je mij, waar hen die het lot van asielkinderen treft?

jij huilt vandaag je lichaam en je licht
die kinderen de reden dat je leeft
ja Jason ik zie daar alle ruimte voor een wond
sta daar niet zo

ik ben Medea
geen duif getemd in een besloten tuin met aangeharkte paden
geen gras dat vers en buigzaam langs je enkels stroomt

ik kom er niet omheen: wie kan een god die dat niet wil
zien gaan en komen? tot aan de veren dreef zijn pijl
zich in mijn hart dat vraagt en vraagt: bestaat de ziel alleen uit feiten?

        Kassandra ben ik

een meisje dat ja zei en nee deed
met een loepzuivere sopraan
doodleuk een woord in stukken brak
je kunt een man niet kwader krijgen

gestraft met een blinde mond vol godenspuug
intacte tongriem gestrikt in een onbekende spraak
als een gevangen dier schreeuw ik pijn om u
allen van mijn gezicht maar niets van mij dat u bereikt

al is mijn broertje dood, mijn moeder, mijn bruidegom, mijn stad
al zal de bergkloof mijn lijk zien verscheuren door wilde dieren
al zullen een syndroom en een gotische popgroep mijn naam kapen
al zullen mijn geluiden windvlagen zijn

ze slaan u in het gezicht; en u slaat uitgerekend mij?
qua boodschap is een zieneres niet te stoppen
zij kust u met toeval, tunnelvisie en obsessie
met liefde kust zij u en met haar ongehoord gelijk

Ik ben Kassandra, uitverkoren bloem van het leger
ongebottelde wijn van bittere druiven, bloedzoekstertje
huzarenstukje, niets dan schaduwen, men zegt: warhoofdje.
sta ik in uw blinde verte te janken, te stampen in uw uitzicht

Kassandra ben ik, onnoemelijk alleen buig ik mijn radeloze hoofd
ik breek mijn staf, scheur die belachelijke linten aan flarden.

     Andere berichten

Kinderpoëzie (VI)

Kinderpoëzie (VI)

‘Waarom leest iemand geen gedichten? Omdat iedereen (en die iedereen heeft nooit gedichten gelezen) zegt dat gedichten moeilijk zijn, dat...

Jacobus Bos

Jacobus Bos debuteerde in 1969 met een verhalenbundel en ontving in 1974 de Anna Blamanprijs voor De dagelijkse geest. Zijn...

Sijmen Tol

  Sijmen Tol (1950) studeerde slavistiek aan de Universiteit van Utrecht en was jarenlang redacteur van de Linguistic Bibliography....