LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Chrétien Breukers en Philip Hoorne – De Nederlandstalige poëzie in pocketformaat

30 jan, 2012

Een nieuwe bloemlezing

door Joop Leibbrand

Kort na de verschijning bij Prometheus van het door Menno Wigman en Rob Schouten samengestelde Alleen in mijn gedichten kan ik wonen. De bekendste gedichten uit de Nederlandse literatuur, is er alweer een nieuwe, vergelijkbare bloemlezing, het bij Compaan verschenen De Nederlandstalige poëzie in pocketformaat. Samenstellers Chrétien Breukers en Philip Hoorne kozen uit de Nederlandse en Vlaamse poëzie 250 gedichten en beweren daarmee ‘de mooiste gedichten aller tijden’ aan te bieden.
Zij kozen, schrijven zij in het voorwoord, ‘geheide klassiekers’, haalden ‘vergeten bloemen’ weg van het dichterskerkhof en maakten een ruime keuze uit hedendaags werk van dichters die volgens hen een belangrijke rol gaan spelen in de bloemlezingen van de toekomst, de klassiekers in wording dus.
Alleen dat onderscheid al geeft het begrip ‘mooiste’ een discutabele lading. Het zal gebruikt zijn in hun enthousiasme over het geheel, want ze noemen De Nederlandstalige poëzie in pocket­formaat ‘de bloemlezing die alle andere bloemlezingen overbodig maakt.’

De eenvoudig poëziekoper heeft inmiddels een probleem: kiest hij voor de ‘bekendste’, of op gezag van Breukers en Hoorne voor de ‘mooiste’?
Laten we de bundels eens vergelijken. Wigman en Schouten bieden voor vijftien euro 310 bladzijden met daarop 314 gedichten van 168 dichters (zij nemen soms wel vijf gedichten van één dichter op), waarbij zelfs als je al het middeleeuwse werk als Zuid-Nederlands telt, de verhouding Noord – Zuid ongeveer als vier staat tot een is. De Vlaamse dichters zijn hier ver in de minderheid, alleen de reeds vertrouwde namen werden opgenomen.
Voor de bloemlezing van Breukers en Hoorne moet vijf euro meer worden afgerekend en daarvoor krijg je op 342 bladzijden 250 gedichten van evenzovele auteurs. De invloed van Hoorne is duidelijk merkbaar, want de verhouding Nederlands – Vlaams is hier meer in evenwicht, ongeveer als drie staat tot twee, en de lezer doet vooral bij de Vlaamse dichters verrassende ontdekkingen: Prudens van Duyse, Julius de Geyter, Theodor Sevens, Alfred Weustenraad, ze waren mij onbekend.

111 dichters komen in allebei de bloemlezingen voor en 71 gedichten staan in beide bundels. Nogal wat dichters die voor Wigman en Schouten bekend genoeg waren, haalden het bij Breukers en Hoorne niet.
Wat de oudere poëzie betreft zijn dat Van der Noot, Van Focqenbroch, Luiken, Poot, Feith en Bilderdijk. Daarna valt het ontbreken op van Bernlef, Boskma, Van Doorn, Enquist, Kal, Leeflang, Van Leeuwen, Nooteboom, Oosterhoff, Otten, Peeters, Reints, Schierbeek, Schippers, Sleutelaar, Vaandrager, Vinkenoog, Vlek, Wieg en Wijnberg. Maar Hoorne en Breukers zijn dan weer namen die bij Wigman en Schouten ontbreken – (nog) niet bekend genoeg!
Aan een opsomming van de dichters die in beide bundels ontbreken, begin ik maar niet, maar waar zijn, om er tóch een paar te noemen, Frans Kuipers, Jane Leusink, Tsead Bruinja, Jan Baeke en Alfred Schaffer?

Waar Breukers en Hoorne met de bekende namen komen, ben ik het met hun keuze voor dat ene gedicht vaak eens of vind ik dat hun keuze wel te billijken is. Soms slaan ze naar mijn idee de plank echter mis, bijvoorbeeld bij Andreus, Claus, Ter Balkt en T’Hooft. En bij de opname van dit gedicht van Hendrik Carette zet ik grote vraagtekens. Carette zal het misschien geschreven hebben als een betrekkelijk onschuldig spotvers, maar door het in hun bundel op te nemen, maken Breukers en Hoorne er een afrekening van, te meer omdat het slachtoffer zelf in hun canon opvallend afwezig is.

Een niet zo geniale en niet zo geestige dichteres

Die zo pientere en pietepeuterige gedichten van Joke van Leeuwen
zijn zo krokant en saillant. En Kijk haar doorkijkjes laten nog iets zien

zoals een oude vrijster of oude jonge juffrouw nog koket kan jouwen.
Hemeltje lief, laat haar maar plakken en pluizen, laat haar scharrelen

en naar de mussen wuiven, laat haar maar wat struinen in de duinen.
Laat haar joelen en stroelen, maar niet op mijn oude wankelende stoelen.

Laat haar toch priegelen. Ja laat haar maar leuk haar ding dong doen,
zolang ik maar niet hoef en zij niet jokt en lokt en ik niet moet geeuwen.

De samenstellers zullen het zelf ongetwijfeld geestig vinden, maar in déze bloemlezing met déze pretentie hoort het niet thuis. Het is de enige smet op een bundel die wél waarmaakt dat van bijna alle ‘groten’ het gedicht waarmee ze nog enige tijd onsterfelijk zullen blijven erin staat, dat ‘vergeten’ dichters springlevend blijken te zijn en vooral – en daarin onderscheidt deze bloemlezing zich van de andere – dat er een zeer ruime keuze is gemaakt uit het min of meer actuele poëzieaanbod. Dat het laatste gedicht komt van Y.M. Dangre uit zijn in 2011 verschenen bundel Meisje dat ik nog moet, zegt over het actuele gehalte genoeg. De Nederlandse poëzie in pocketformaat biedt zo als het ware drie bloemlezingen tegelijk. Een ervan biedt inderdaad een staalkaart van de mooiste gedichten die er in ons taalgebied geschreven zijn. De twee andere doen dat niet, maar hebben weer andere kwaliteiten.

En welke nu te kiezen? Breukers en Hoorne bieden zo’n tachtig dichters meer, kiezen vaak origineel en leggen een sterk accent op de recente poëzie. Bij Wigman en Schouten krijg je meer gedichten en vaak meer gedichten per dichter, zodat dichters beter worden uitgelicht. Koop ze allebei maar, dan heb je voor jaren genoeg.

 

     Andere berichten