LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Klassieker 175: H. Marsman – De bruid

10 dec, 2013
door Wilma van den Akker

Meander Klassieker 175

Bij Hendrik Marsman denkt menigeen aan brede rivieren , die ‘traag door oneindig laagland gaan’. Wilma van den Akker breekt een lans voor een ander gedicht: “Als er één gedicht het verdient om voor altijd herinnerd te worden, is het ‘De bruid’ van Marsman.”

De bruid

Ik dacht dat ik geboren was voor verdriet

en nu ben ik opeens een lied
aan ’t worden, fluisterend door het ijle morgenriet.
nu smelt ik weg en voel mij openstromen
naar alle verten van den horizon,
maar ik weet niet
meer waar mijn loop begon.

de schaduwen van blinkend witte wolken
bespelen mij en overzeilen mij;
en scholen zilvren vissen bevolken
mijne diepte en bliksemend voel ik ze mij
doorschichten en mijne wateren alom doorkruisen
en in mijn lissen vluchten

zij zijn mijn kind’ren en mijn liefste dromen

ik ben nu volgegoten met geluk.
de tranen die ik schreide en de zuchten
zie ik vervluchtigen tot regenbogen
die van mijn ogen springen naar de zon.

waar zijn de bergen van den horizon?

ik zie ze niet


Hendrik Marsman (1899 – 1940)

Uit: Verzamelde gedichten (1941)
Uitgever: Querido

Als er één gedicht het verdient om voor altijd herinnerd te worden, is het ‘De bruid’ van Marsman. ‘De bruid’ is een portret van een jonge vrouw op het punt van ‘bloeien,’ tenminste, dat wat Marsman onder bloeien verstaat: trouwen en kinderen krijgen. Dat is één betekenislaag van het gedicht. Maar natuurlijk verbeeldt het gedicht ook een deel van de loop van een rivier en van de levensloop van een mens, in dit geval een vrouw.

Rijm en klank
Hoewel het gedicht veel rijm bevat, beantwoordt het niet aan een strak rijmschema, waardoor het nergens gaat ‘dreunen’. De rijmende regels worden hier en daar afgewisseld met een niet rijmende regel. Verder maakt Marsman gebruik van verschoven rijm, in het geval van ‘zuchten’ en ‘vervluchtigen’ en, nog duidelijker, ‘regenbogen’ en ‘ogen.’ De rijmparen staan hier niet allebei aan het einde van de regels, maar een van de twee rijmwoorden staat midden in een regel. Bij hardop lezen of voordragen leggen deze klanken verbindingen in de tekst.
Het gedicht beslaat grofweg drie strofen, met daaromheen enkele losse regels. In de eerste strofe, samen met de eerste, losse regel, komt vier keer het eindrijm met /ie/ voor: verdriet, lied, morgenriet, niet. Binnen die strofe staan veel /o/ en /oo/ klanken. Dit heeft een relatief ingetogen, zeg ‘mineur’ of ‘donker’ effect. Het sluit nog aan bij het verdriet in de eerste regel. Dit in tegenstelling tot de tweede strofe, inclusief de erop volgende losse regel, waarin de /i/ de boventoon voert. Deze ‘lichtere’ klank is een versterking van de euforische sfeer van deze strofe. Over de betekenis van die euforie wil ik het later in deze bespreking hebben. Subtiel is de verbinding die de dichter weer legt tussen het einde van de losse regel ‘dromen’, met de eerste strofe: ‘openstromen.’ Hierdoor luwt de euforische stemming wat.
In de derde strofe, inclusief de eerste losse regel eronder, neemt het aantal /o/ en /oo/ klanken weer toe, aangevuld met /u/ klanken. De dichter haalt hier het eerdere verdriet weer aan, dat voorafging aan de euforie. Met het slotregeltje ‘ik zie ze niet’ verwijst hij helemaal terug naar het verdriet van de eerste regel. Qua klank en rijm is ‘de bruid’ een prachtig gecomponeerd lied.

Enjambement
Steeds opnieuw blijf ik haken bij het enjambement van de tweede naar de derde regel: .. nu ben ik opeens een lied / aan ‘t worden, … De mededeling ‘nu ben ik opeens een lied’ is verbazingwekkend, het ‘aan ‘t worden’ lijkt die weer enigszins af te zwakken: het is nog niet gebeurd, het is aan het gebeuren. Hoe langer ik ernaar kijk, het hardop lees en erover nadenk, hoe meer ik tot de conclusie kom dat deze ‘afzwakking’ eigenlijk een versterking is. Het ‘aan ‘t worden’ benadrukt het procesmatige van de levensloop en de loop van de rivier. Hoe vaak is een rivier al als symbool gebruikt voor de stroom van het leven, de eeuwige verandering? Wie kent niet het ‘Panta rhei’ van Heraclitus? “Men kan niet tweemaal in dezelfde rivier stappen, want het is steeds weer vers water dat u tegemoet stroomt”

Betekenislagen
Eerder noemde ik al drie betekenislagen van ‘de bruid’: het portret van een vrouw, de loop of bedding van een rivier en van de levensloop van een mens. Daarbij komt nog het lied, dat fluistert in het morgenriet. Wat een wending in een mensenleven! Het treurige pubermeisje verandert in een vreugdevolle jonge vrouw, het smeltende ijs in de bergen verandert geleidelijk van een druppelend beekje in een snelstromende rivier. De rivier vertakt zich in vele richtingen, zodanig dat de oorsprong, het begin van de rivier uit beeld verdwijnt. De ‘ik’ van het gedicht smelt weg en voelt zich openstromen. Naast het beeld van het smeltende ijs aan het begin van de loop van de rivier én het mentale of emotionele ‘opengaan,’ de vreugde van de vrouw, dringt zich ook een erotische betekenis op. Zonder al te plastisch te willen worden, associeer ik de toestand van deze blije bruid met de eerste huwelijksnacht en de gemeenschap.
De vreugde bereikt een climax in de tweede strofe, waar ‘zilvren vissen (…) mij doorschichten.’ De regel ‘zij zijn mijn kinderen en mijn liefste dromen’ wordt uitgesproken door de rivier, maar ook door de vrouw. Het leven groeit in haar en dat maakt haar gelukkig.
Marsman was als expressionist vooral ook een kosmisch dichter. De bruid kun je in een andere laag van het gedicht zien als symbool voor de dichterlijke ziel, die eenheid zoekt met de kosmos; in r.12/13 is er sprake van een kosmisch-erotische eenheidservaring.
In de laatste strofe is de tegenstelling tussen het verdriet en de blijdschap het grootst: zij, de vrouw, de rivier is ‘volgegoten met geluk.’ Tranen en zuchten worden wel genoemd, maar ondergaan een wonderlijke metamorfose: ze springen als regenbogen naar de zon.
In de laatste regels doet de vrouw/rivier een poging om terug te kijken, maar ziet de bergen van haar oorsprong niet meer. En gelijk daarmee zijn er geen hindernissen meer, de rivier kan onbelemmerd verder stromen. En toch is het mogelijk in de vraag aan het einde een lichte spijt te lezen. ‘Waar zijn de bergen van de horizon?’ is ook op te vatten als een gemis, het verlies van de jeugd en afkomst. En, zoals ik hierboven opmerkte, sluit het slotregeltje ‘ik zie ze niet’ in klank weer aan bij het verdriet van de eerste strofe. Opmerkelijk vind ik dat de horizon met de bergen achter de rug ligt, terwijl die daar zelden wordt afgebeeld. De horizon of einder ligt meestal vóór ons.

Een andere bespreker, Kester Freriks in NRC boeken, benadrukt de vreugde van het gedicht. Wat mij betreft zit het juist zo knap in elkaar, omdat Marsman het verdriet en de vreugde subtiel met elkaar verweeft.

____

Wilma van den Akker

     Andere berichten