LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Hans Keilson – Ballade van de aardse Jood

13 jun, 2015

Troebel schrijven over modder

door Ivan Sacharov

Hans Keilson (1909-2011) was een Duits-Joodse psychiater en schrijver, onder meer van de romans Het leven gaat verder en In de ban van de tegenstander. In zijn nalatenschap werden gedichten gevonden, waarvan er vijftien zijn gebundeld in Ballade van de aardse Jood, de bundel die ik hier wil bespreken.
Het betreft een tweetalige uitgave, waarin de oorspronkelijk Duitse tekst is vertaald in het Nederlands door Jos Versteegen.

Een tweetalige uitgave. Dat maakt het moeilijk, want waarover gaat het in deze recensie: de vertaling of het vertaalde? Als ik de Nederlandse tekst als uitgangspunt kies (wat gezien de context niet geheel onlogisch is) schemert het Duits er natuurlijk ook doorheen: een goede vertaler laat de geest van het origineel immers in leven. En ik moet toegeven: op dit punt lijkt me deze vertaling van Jos Versteegen redelijk geslaagd. De sfeer van de oorspronkelijke Duitse tekst komt er in het Nederlands in elk geval goed uit. En ook de soepelheid van het origineel blijft in de meeste gevallen bewaard, met behoud van het rijm (hoewel er wel vaak sprake is van een ander rijmschema). Dit alleen al mag een prestatie heten.
Is er dan niets op deze vertaling aan te merken? Jawel. Hier en daar zijn er verschillen in betekenis te ontdekken, die de wenkbrauwen van een kritische (spijkers op laag water zoekende?) lezer kunnen laten fronsen. Bijvoorbeeld in het volgende fragment van het gedicht dat de titel aan de bundel heeft gegeven (in het Duits en in het Nederlands):

So richtig hassen kann ich meine Feinde nicht.
An jedem Dreck hat noch der Himmel seinen Teil.
Ich stand im Osten einst als großes Licht,
jetzt kauft man auf den Märkten mich wohlfeil.
Drum hört, ihr Menschen, laßt euch sagen:
Wir müssen uns auf Märkten mit euch schlagen.

Haat, echte haat, doe ik mijn vijanden niet aan.
Je vindt nog scherfjes hemel in de modderbrij.
In ’t Oosten ben ik ooit als groot licht opgegaan,
nu geeft men op de markt een habbekrats voor mij.
Dus luister, mens, dit geef ik u hier te verstaan:
wij raken slaags op markten – geen ontkomen aan.

De laatste vier regels lijken me redelijk goed vertaald. Maar de tweede regel van dit fragment vind ik in het Duits veel mooier. ‘An jedem Dreck hat noch der Himmel seinen Teil’, lees ik letterlijk als: ‘de hemel heeft een aandeel in alle modder’, wat ook zo is: want valt de nattigheid die nodig is om modder te creëren niet als regen uit de hemel? Figuurlijk kunnen we dit lezen als: ‘in elke vuiligheid zit ook iets goeds’. Dat haal ik echter niet zo gemakkelijk uit de vertaling. Leuk natuurlijk, die scherfjes die suggereren dat er iets gebroken is… Alsof dat ‘iets’ vroeger nog heel was! Maar dat iemand die nu slecht is vroeger goed was (of zoiets), is niet waar het in deze tekst om gaat. Ergo: de scherfjes leiden ons enkel maar af. Een typisch voorbeeld van troebel schrijven over modder lijkt me: hinken op twee gedachten waardoor een soort halfslachtige tweeslachtigheid ontstaat.
Nog een greep uit dit interessante boekje:

ICH KENNE DEIN GESICHT, wenn’s trauert, lacht,
bei Tage, wenn es träumend still gedenkt.
Jetzt auch im Schlaf. Du warst mir neu geschenkt,
als ich Dich aus den Armen nahm der Nacht

in meinen Arm. Dein Auge bat: hab acht,
und schwieg. Jetzt weiss ich, was Dein Leben lenkt –
Doch Brust und Haar und Lippen, alles drängt
schon zu der einen, unerfüllten Macht.

Und ein Erstaunen, das die Seele netzt
mit tausend Wundern, hat sich ausgespannt
zwischen den Lidern unterm Firmament

und schützt den Schlaf zu zweit, der langsam brennt,
und von der Zärtlichkeit von Hand in Hand
ansteigt zur Innigkeit von Bald und Jetzt.

Wat het leven van de geliefde drijft wordt zichtbaar als ze slaapt. Een slaap die haar laat zien zoals ze zich nog nooit heeft laten zien. En de ik-persoon neemt haar uit de armen van de nacht in zijn arm over als een klein slapend kindje! Heel even komt de gedachte aan Orpheus op (die zijn geliefde uit de onderwereld wilde redden). In de vertaling gaat het zo:

ZO KEN IK JOUW GEZICHT bij dag: het lacht,
is droevig of verzinkt in mijmerij.
En nu dan slapend. Nieuw was je voor mij
toen ik jou uit de armen van de nacht

in míjn arm nam. Je blik zei wat je dacht:
pas op, voorzichtig. Nu ken ik jouw aard –
maar borst, haar, mond, ik zie hoe alles naar
dat ene, machtige, onvervulde smacht.

Met duizend wonderen, zielsverkwikkend, spreidt
zich dan iets uit boven ’t gesloten oog:
een groot verbazen aan de hemelboog,

ons hoedend in de slaap, die zachtjes gloeit,
en uit liefkozend hand-vasthouden groeit
een straks, een nu van diepe innigheid.

Op het eerste gezicht lijkt het Nederlands het Duits aardig te volgen, maar schijn bedriegt: ‘lenkt’ wordt hier wat merkwaardig vertaald door ‘aard’, wat toch heel wat anders betekent. Het stuwende van de laatste drie regels van de tweede strofe is verdwenen: woorden als ‘lenkt’ en ‘drängt’ versterken elkaar in het origineel,  maar in het Nederlands is daarvan weinig terug te vinden (enkel het woordje ‘smacht’). Het sextet komt in de vertaling een beetje uit de lucht vallen: waar in het Duits ‘Erstaunen’ naadloos aansluit bij ‘Macht’, is die link in het Nederlands nagenoeg verdwenen. En last but not least: in het Duits culmineert de ontwikkeling (van droom naar werkelijkheid?) die beschreven wordt in het sextet in het woordje ‘Jetzt’, precies aan het eind van het gedicht, waardoor het effect veel groter is.
Toch wel verhelderend om naast de vertaling het origineel te kunnen lezen. Hans Keilson voelde vaker de behoefte om aan het eind voor een verrassing te zorgen, zoals uit het volgende gedicht blijkt:

DAS ERSTE MAL, dass ich sie sah: sie stand
im Zimmer, wie auf blankem Feld im März,
so weit von mir, wie einen Schlag das Herz
vortreibt bis an den nächsten, vollen Rand.

Die Schwelle überschritten, gab die Hand
sie mir; im Auge ein verworrner Schmerz.
Mir war’s, als sprang zum Grundton eineTerz
verlangend auf, die zum Akkord uns band.

Dann später fragt’ ich sie. Sie sah zum Grund
ihr dunkles Haar fiel über Stirn und Wangen –
und schwieg. Ich drängte sie, zu welcher Stund

sie fest erkannt, dass sie an mir gehangen?
Sie sann. Dann strich das Haar sie freier und
voll tiefen Atems ihre Worte klangen:

Een eigenaardigheid die ik nooit zou hebben opgemerkt als ik deze gedichten alleen in hun vertaling had gelezen. De lezer kan zelf verder zijn eigen conclusies trekken.

     Andere berichten