Rosa Braber (1989)
Poëzie is voor mij altijd een spiegel, ik interpreteer er op los wanneer ik gedichten lees. Ik plak poëzie op mijzelf en dan kijk ik wat er doorheen schemert.
Maar als er dan maar iemand komt
het hoeven er niet veel te zijn
die mij optilt
mij wegdraagt
mij aanlegt en verankert
mijn hoofd vasthoudt
en van mijn handen
een vogel vouwt
Sami Kalaï (1979)
Men vraagt ons concreet te zijn
We antwoorden in poëzie
Na het symposium
Op de onzichtbare luchtstromen van het najaar zwerven oordelen.
Kilometers verder landen ze, in de schemering bij de bosrand.
Daar, onder inktzwarte aarde, treedt hun moratorium in.
Op een dag zullen ze weer uitvliegen,
in de lente, snorrend van protest naar verontwaardiging,
ver van de herfst waarin ze ooit als vonnis dwaalden.
Serpil Karisli (1979)
Ik schrijf over dat wat me raakt.
Zet je schrap, zei hij
We gaan de zee op
De kapitein was de vaarder van dromen
Zonder de zee was de kapitein er al
Ik pakte alles in een tas
Het paste niet, spatte uiteen
Waarom paste het niet bij elkaar?
Ik raapte alles weer bijeen
Het één kon niet zonder het ander
Laat wat achter, zei hij
De zee zou het niet kunnen dragen, dacht hij misschien
De boot is te klein
De weg is te lang
Het water te licht
Ik kon niets achterlaten, weet u
Dat moest hij begrijpen
Ik liet de kapitein varen
De zee zweven
Ik was nu een boom
Ik had van alles iets meegenomen
Ze waren mijn getuigen, mijn geheugen, geur en ogen
De kapitein was mijn wens
Hij was er voor de zee
Maren Mostert (1965)
Poëzie is soms een knipoog naar de ‘gekte’ van de mens, van de wereld, soms is het meer een taalbouwsel.
bijwerkingen
als de bomen paars zijn en
bladeren klapwiekende vogels
als verkeersborden janken en
stoplichten spotlachen
en iedereen, of bijna iedereen
opeens een rode jas draagt
en de legopoppetjes bij thuiskomst
uit volle borst een aria zingen
raadpleeg dan uw arts
vooral niet
in de rij voor de kassa…
stel je duikt onder
in woorden op papier
steekt je kop
bij gebrek aan zand
in een wereld
die met geen pen
te beschrijven is
je baant je een weg
door leestekens die
hoe verder je komt
betekenisloos worden
tot je pootje gehaakt wordt
door een komma
die zijn plaats niet kent
stel dat taal voornamelijk
in de kantlijn echt bestaat
om tussen de regels door
op adem te komen met een
handvol loze woorden
hoeveel taalgrenzen
moet je dan passeren
om een staat van
betekenisloosheid
te bereiken?
stel dat je
je zoiets afvraagt