LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Francis Ponge – Het zakboekje van het pijnboombos

30 jun, 2018

De stem van het pijnboombos

door Levity Peters

Er is geen dichter met wie ik zoveel plezierige uren heb doorgebracht als Francis Ponge. Voor mij was het dan ook ‘de verrassing van het jaar’, dat uitgeverij Koppernik het heeft aangedurfd om van Francis Ponge Het zakboekje van het pijnboombos uit te geven. Ponge is in ons taalgebied ‘de dichter der dingen’ genoemd. Christian Hendrikx, die het zakboekje vertaalde en van een erg goed, ik zou bijna zeggen Pongeiaans, nawoord voorzag, legt daarin uit hoe gebrekkig die benaming is. Ik citeer: ‘Misschien kun je Ponge daarom beter betitelen als een dichter van de verstandhouding tot…, van de omgang met… of van de betrekkingen. Of van het aanspreken.’ Ponge is in ons land geen al te populaire dichter, bleek in de jaren zeventig, toen ik bij De Slegte het boekje Zeep aanschafte voor slechts één piek. Ook zijn Proëmia’s werden verramsjt. Ik heb dan ook een flink aantal van de boekjes gekocht, niet alleen om weg te kunnen geven, maar ook om ze stuk te kunnen lezen. Mijn laatste exemplaar kraakt van de lijm. Jarenlang heb ik Ponge dagelijks op zak gehad. Wat was die dichter goed! Ik ken niemand die dichter aan de essentie raakt ‘van de dingen’ waar het om gaat. Laat ik hem zelf in de vertaling van Hendrikx aan het woord laten:

7 augustus 1940

Het genot van de pijnboombossen.
Je komt er gemakkelijk vooruit (temidden  van die hoge stammen met hun tint tussen die van brons en rubber). Kaal zijn ze. Zonder lage takken. Er is geen wanorde, geen warboel van lianen, niets wat hindert. Wanneer je er gaat zitten kun je je gemakkelijk uitstrekken. Alom ligt tapijt. Hier en daar gemeubileerd met een rotsblok, en bezet met wat dwergbloempjes. Zoals bekend hangt er een gezonde lucht, een niet opdringerige, aangename geur, een muzikaliteit die vibreert, maar op zachte en weldadige wijze.
Deze hoge violette masten, met nog resten korstmos en hun gegroefde bladderschors.
Hun takken benaalden zich en hun stammen pellen zich.
Deze hoge schachten, allemaal helemaal van dezelfde specifieke soort. Deze grote zwarte of op zijn minst creoolse masten.

 

                                                                                                                     7 augustus 1940 – namiddag

Het is gemakkelijk voortstappen tussen deze hoge zwarte of in elk geval creoolse masten, nog geschorst en met korstmos tot halverwege, strak in het brons, buigzaam als rubber.

*

(Ik gebruikte niet robuust, want dat adjectief is toepasselijker voor een andere boomsoort.)

*

Geen wirwar van touwen of lianen, geen planken maar dikke tapijten op de grond.

*

Robuust is toepasselijker voor een andere boomsoort, al is de pijnboom dat toch ook, hoewel die als geen andere boom buigt zonder te knakken…

*

Een staak en een kegel en kegelvormige appels.

                                                                                                                                        8 augustus 1940

Midden in deze veelheid… Aan de voet van deze zwarte of in elk geval creoolse masten niets wanordelijks, geen enkele belemmering door lianen of touwen, geen geschrobde planken op de vloer, maar een dik tapijt.
Van de voet tot halverwege gekroesd met korstmos…

Enzovoort. Het doet vreemd aan dat de Tweede Wereldoorlog (bijna) geen rol speelt in het zakboekje. Nog geen maand voordat hij met het schrijven ervan begon, waren de Duitse troepen Parijs binnengemarcheerd. Ook De Grote Oorlog werd in het zakboekje niet herdacht, die op 4 augustus 1914, dus de tijd van het jaar dat Ponge in zijn pijnboombos rondwandelde, was uitgebroken, en waarvoor tot dan toe nog steeds in zowat elk Frans gat of gehucht een monument was opgericht. Ponge wandelt door het pijnboombos, terwijl hij ‘onderweg is naar een gedicht’. Dit niet wil zeggen dat hij zich afzijdig hield: in de tijd dat hij het zakboekje schreef was hij medewerker van de op het verzet geörienteerde krant Progrès de Lyon en toen de Duitsers het verschijnen van die krant onmogelijk maakten, werd hij actief in het verzet.

In zijn Proëmia’s beschrijft hij, voor zichzelf, om het niet te vergeten: ‘(..) het enige principe op grond waarvan je interessant werk kunt schrijven, en goed schrijven (..). Je moet eerst kiezen voor je eigen geest en je eigen smaak. Vervolgens moet je de tijd nemen en de moed vatten om alles wat je denkt over het gekozen onderwerp uit te drukken (en niet alleen de uitingen vasthouden die je briljant en karakteristiek lijken). Je moet ten slotte alles eenvoudig zeggen, door niet de charmes maar de overtuiging als doel voor ogen te houden.’ (Vertaling Piet Meeuwse)

Zichzelf steeds herhalend en aanvullend benadert Ponge zijn onderwerp zo dicht mogelijk. Zo versterkte hij de band tussen zichzelf en de mogelijkheden van de taal om tot overeenstemming te komen over de onbenoembare betekenis van het pijnboombos. Hoedanigheden, functies, eigenschappen, dichterbij komt hij niet, maar ze hebben zoveel nuances, dat de geest niet soepel genoeg lijkt en niet ruim genoeg om ze in één keer in de beperkte en beperkende taal te vatten. Op 3 september 1940 komt hij tot de analogie van het bos met een kathedraal. Analogieën schieten altijd tekort, maar hij raakt wel aan de mystieke kant van het bos. Het wezen der dingen ligt buiten het bereik van de taal – juist daardoor wordt zij zichtbaar als menselijke ervaring. Want Ponge is zelf wel degelijk aanwezig in het boekje. Impliciet heeft hij het over het gevoel van geborgenheid dat het bos hem geeft; het bos dat geen wirwar van lianen heeft, als de wildernis, noch belemmering van touwen, als een schip (ergens heeft hij het over de boomstammen als masten). Het bos heeft geen geschrobde planken vloer, maar een verend zacht tapijt, waarop hij zich kan uitstrekken. Huiselijkheid, luxe, comfort…

Op een gegeven moment, tussen 25 augustus en 2 september 1940, komt hij tot iets wat op een meer traditioneel gedicht lijkt:

De zeurderige vliegen
of de zon in het pijnboombos

In dit borstelwerk met toefen groene haren bovenin
Op purperen houten grepen omringd door spiegels
Waar een stralend lijf binnengetreden is na uit het aangrenzende
Dampende zee- of meerbad te zijn gestapt
Blijft er vanwege de rusteloze vliegen
Op de dikke verende en rossige bodemlaag
Van welriekende haarspelden
Daar door vele achteloze kruinen neergespreid
Slechts een kapmantel van door zon bevlekt halfdonker

                                                                                                                   Francis Ponge
                                                                                                                   La Sougère, augustus 1940

Dit is de laatste van de 16 varianten. Venus had er een rol in gespeeld, Phoebus – hij was niet tevreden. Niet zo vreemd, aangezien hij naar eigen schrijven streefde naar ‘de vernietiging van een gedicht door zijn onderwerp’. Dan is er geen plaats voor mythologische figuren. Hij geeft commentaar op de uiteindelijke versie, oppert nog de variatie van enkele regels, paart alle regels twee aan twee als ‘niet te wijzigen elementen’ die ‘met enkele restricties’ ad libitum verwisselbaar zijn. Op één na – even verderop herinnert hij zich dat de met hem bevriende schrijver Paulhan, zijn mentor,  had opgemerkt: ‘Helaas is het prozagedicht niets meer voor jou.’ Ponge vervolgt: ‘(..) Paulhan had vast gelijk. Het is alleen niet mijn bedoeling een gedicht te schrijven, maar om verder te komen met de kennis en de uitdrukking van het pijnboombos, en daar iets voor mijzelf mee te winnen – in plaats van me hoofdbrekens te bezorgen en mijn tijd te verknoeien zoals ik dat gedaan heb.’

Tot 9 september 1940 schrijft hij door. Dan volgt nog het ‘Aanhangsel bij het zakboekje van het pijnboombos’. Hierin staat de eerste verwijzing naar de oorlog, waarmee dat aanhangsel begint. De eerste alinea is van de vertaler.

De voorafgaande tekst werd vanaf 7 augustus 1940 geschreven in een bos bij La Suchère, een gehucht in het departement Haute-Loire, waar de auteur, na een semi-exodus van een maand over de Franse wegen, zijn familie terug had weten te vinden. De auteur verbleef bijna twee maanden in La Suchère, maar in het zakboekje, dat overigens zijn hele papiervoorraad uitmaakte, stond niets dan die tekst plus de hier volgende notities.

                                                                                                                                        6 augustus 1940

 ‘Wat ik zou willen lezen’: dat zou de titel, de definitie kunnen zijn van wat ik wil schrijven.
Weken, maanden van literatuur verstoken, krijg ik zin om te lezen.
Nou, wat ik zou willen lezen, moet ik dan maar zelf schrijven (alleen niet teveel…).
Maar als ik het een beetje preciezer bij mijzelf naga, is het niet alleen lectuur waar ik behoefte aan heb: ook schilderkunst, ook muziek (hoewel minder). Daarom moet ik zo schrijven dat ik tegemoet kom aan dat complex van behoeften. Dit beeld moet ik me voortdurend voor de geest blijven houden: (noodgedwongen) alleen mijn boekje op een tafel: dat ik zin heb om het open te slaan en erin te lezen (niet meer dan enkele bladzijden) – en om me er de volgende dag weer aan te wijden.

                                                                                                                                      20 augustus 1940

Wat zou ik allemaal kunnen opschrijven als ik gewoon een schrijver zou zijn…, en misschien moet ik dat ook doen.
Het verhaal van die lange, avontuurlijke maand vanaf mijn vertrek in Rouen tot het einde van mijn vlucht en mijn aankomst in Chambon (..)
Maar een soort onvermogen houdt me tegen, en dat heeft niet slechts te maken met gemakzucht of ertegenop zien: ik heb de indruk dat ik me niet uitsluitend en consequent, zoals dat hoort, voor dergelijke onderwerpen zou kunnen interesseren. Ik heb de indruk dat ik, zo gauw ik mij op een van de onderwerpen zou richten, prompt het gevoel zou krijgen dat het niet essentieel was, dat ik mijn tijd aan het verdoen was.
En ‘het pijnboombos’ is dat waar ik instinctief telkens weer op terug kom, op het onderwerp dat mijn totale belangstelling heeft, dat heel mijn wezen in beslag neemt, dat me helemaal aan het spelen brengt. Het is gewoon een van die unieke onderwerpen waaraan ik mij volledig geef (of waarin ik me kwijtraak): een beetje als een onderzoeker bij zijn specialistische onderzoek.
Niet om een relaas, verhaal, beschrijving gaat het, maar om de verovering.

Het schrijven als een liefdesdaad.

De taal wordt volgens mij door Ponge minder gezien als een middel om een bepaald doel te bereiken, dan  als een partner. Een partner die hij, hoewel hij vertrouwd met haar is, niet volledig kent. Hij heeft ook niet de illusie haar volledig te kunnen leren kennen. Hij zoekt haar zo dicht mogelijk te benaderen; verschillende fragmenten in ‘het zakboekje’ zijn opsommingen van namen waarvan hij de betekenis heeft opgezocht. Dat alles om tot poëzie te komen: die interactie tussen de tastbare werkelijkheid, de wereld van de dingen, en de werkelijkheid zoals die zich in zijn geest afspeelt. Het zakboekje van het pijnboombos is een evocatie die je een pijnboombos nooit meer als voordat je het las laat ervaren.

Poetry makes nothing happen? Om te ervaren wat poëzie kan doen moet je Ponge lezen.

____

Francis Ponge (2018). Het zakboekje van het pijnboombos. Vertaald en van een nawoord voorzien door Christian Hendrikx. Uitgeverij Koppernik, 72 blz. € 16,50. ISBN 978 94 9231 345 4

     Andere berichten

Mischa Andriessen – Pieta

Mischa Andriessen – Pieta

Een piëta van vader en zoon door Æde de Jong - - Pieta is de zesde dichtbundel van Mischa Andriessen en het laatste deel van een drieluik...