LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Anouk Smies – Onbeschoft zo wit

14 okt, 2018

Een mus op de bank

door Maurice Broere

De bundel Onbeschoft zo wit is verdeeld in de afdelingen: ‘Mijn moleculaire moeder’, ‘Onbeschoft zo wit’, ‘Notities uit de onderbuik’ en ‘De nipte dood’. Aan het begin van elke afdeling staat een bladzijde met een zwart-witfoto. In tegenstelling tot wat je zou verwachten, openen de afdelingen op de bladzij voor de titelpagina van de afdeling. Dit soort tegendraadsheden waardeer ik wel. Op de fotopagina staat de inhoud van de afdeling in de vorm van de eerste letters van de gedichttitels. Ook lekker anders. Op de zwart-witfoto’s en die op de omslag staat beta-amyloïd, eiwit dat alzheimer veroorzaakt. De bundel opent met het gedicht Zen.

Zen
 
Iedereen woont tegenover mijn moeder
Een acteur
Een longarts die dezelfde casemanager heeft
Een man die zijn vrouw in Israël achterlaat
maar er losjes bij lacht
 
Ze heeft het tot de leeftijd gebracht
dat men boeddhistisch is
zonder geld aan een cursus uit te geven
 
het tijdsvlak
waarop men ruis blijft lozen
imperfecties, oud verdriet
 
en je blikveld tot
orgastisch middelpunt
van het universum wordt verkozen
 
met als
doorslaggevend bewijs
dat geen ander het ziet
 

Waarschijnlijk heeft de moeder van de dichteres model gestaan. Ze lijdt aan de ziekte van Alzheimer. Deze aandoening is het belangrijkste thema van de bundel. We kennen het zo langzamerhand allemaal wel. Naarmate de jaren voortschrijden, wordt je omgeving ouder met alle gebreken van dien. Allerlei welvaartsziekten en gebreken dienen zich aan. In het geval dat iemand uit je omgeving lijdt aan alzheimer of andere vormen van dementie, kom je in oorden waar ouderen hun laatste jaren doorbrengen, terwijl hun intellectuele vermogens sterk verminderen. De dichteres geeft het heel mooi weer. In hetzelfde huis als haar moeder wonen een acteur en een longarts, mensen die maatschappelijk best wat voorstelden. De ziekte maakt geen onderscheid naar rangen en standen, maar slaat overal toe. De tweede strofe geeft prachtig de situatie weer waarin de moeder verkeert. Ik denk dat boeddhistisch staat voor een toestand van totale ontspanning zonder reacties op externe prikkels. Een toestand die mensen in het volle leven proberen te bereiken om te ontsnappen aan de hectiek van alle dag. De ironie is dat de moeder deze toestand bereikt zonder dat ze daarvoor een dure cursus heeft gevolgd. Ze uit af en toe nog wat flarden van zinnen, maar de samenhang ontbreekt. Ze leeft volkomen in zichzelf. Ik vermoed dat dat wordt bedoeld met het ‘orgastisch middelpunt van het universum’. Een beetje vreemde beeldspraak. Wat er in de oude dame omgaat, is in ieder geval een raadsel.

Kamer met uitzicht
 
Nu je alzheimer hebt
            zoals je plots beseft
            dat er dus toch
            een onderkant bestaat
            aan de keelklank van jeugd
staren wij een diep-Zweeds
panorama in
 
Hier en daar een verdwaald gezin
Parasols als atoombommen
Een schreeuwend kind dat seint
 
            De gaten tussen de
            geënsceneerde vreugdes
            tel je niet
            Hun betekenisloosheid tracht je
            net als monomane rijen fjorden
            niet af te vinken
 
Je leeft tot je verdwijnt
 

Dit gedicht heeft dezelfde thematiek als ‘Zen’. Uit de eerste strofe blijkt dat de moeder ineens in de gaten heeft dat er een onderkant bestaat aan de keelklank van de jeugd. Ik denk dat het moet verbeelden dat er een einde komt aan iets dat begonnen is in de jeugd. Deze beeldspraak is duister voor mij. Iets wat vaker voorkomt in deze bundel. Gelukkig zijn er ook mooie beelden zoals moeder en dochter die op een soort Zweeds landschap uitkijken. Zo’n eindeloos, wat somber landschap door gebrek aan zon en een overmaat aan bewolking, regen of mist. Af en toe zijn er momenten van vertier en vreugde, maar die vallen weg tegen de totale leegte van het Scandinavische landschap. Ik vat de titel ironisch op: een kamer met uitzicht op niets, totale leegheid, de dood. De dood is duidelijk een thema naast alzheimer.

Onbeschoft, zo wit
 
Vandaag op de sportschool, toen ik
als een mus op een stretchbank lag
om een gewicht van zes kilo van mijn hoofd
naar mijn borst te verplaatsen, terwijl
een man aan mijn middel trok om me
in een exacte positie te manoeuvreren,
dacht ik aan hoe sneeuw valt.
 Schreeuwend van bescheidenheid.
Voor de grijp. Onbeschoft, zo wit.
 Toen ik weer rechtop zat keek
de anabool me aan alsof hij dankbaarheid
verwachtte. Zijn pupillen stortplaatsen
op een steriele grondlaag van huis.
‘Dan begrijp je dus nu…’
‘Dat sneeuw met haar navel naar boven landt’,
antwoordde ik.
 De man fronste iets, liep naar zijn hoekje terug
en tilde bezorgd dertig kilo op.
 De gore smaak van poëzie overwint alles.

Het bovenstaande gedicht is het titelgedicht van de bundel. Een sportschool heb ik nog nooit van binnen gezien en de daar opgestelde martelwerktuigen heb ik nooit kunnen aanschouwen. Ik kan me er echter wel een redelijke waarheidsgetrouwe voorstelling van maken. Waar ik me geen voorstelling van kan maken, is een mus op een stretchbank. Stretchbank heb ik gegoogeld en dat blijkt een soort tafel waarop men schouders, bovenarmen en lenden traint, ten einde de houding te verbeteren. De mus ken ik uit de poëzie: ‘De mus’ van Jan Hanlo en ‘Mussenhangplek’ van Peter Swamborn. Bovendien ken ik de mus als de tsjilpende buurtbewoner die groepsgewijs in de wijk op zoek naar voedsel is. Gelukkig mag het beestje zich de laatste jaren verheugen in een toegenomen belangstelling, want het gaat niet zo goed met de mussenstand door gebrek aan nestgelegenheid. In de moderne huizenbouw sluiten we alle openingen en kieren af, waar het vogeltje een nest kan bouwen. Het laatste wat bij me opkomt, is dit sympathieke vogeltje op een sportschoolpijnbank te leggen en het fragiele diertje een gewicht van zes kilo laten verplaatsen! Het mag duidelijk zijn, deze beeldspraak is over de top, is wereldvreemd en wekt bij mij lachlust op. De dichteres gaat verder en associeert haar houding op de sportschoolbank met het vallen van sneeuw. De sneeuw schreeuwt van bescheidenheid. Natuurlijk staat sneeuw voor onbevlektheid, onschuld, maar het ligt ook voor het grijpen zoals zij op die bank met haar navel omhoog. Best wel creatief om ook een sneeuwvlok een navel toe te dichten.

Ik denk dat de dichteres geen bijbedoelingen had, toen ze zich in deze positie bevond, maar dat de associatie al liggend opkwam. Zij ligt in die gênante houding, als het ware voor het grijpen en voelt zich onbeschaafd, maar is onschuldig zoals wit staat voor onschuld. De sportschoolmedewerker corrigeert zonder bijbedoelingen haar houding. De essentie van het gesprek dat volgt ontgaat hem en hij gaat verder met zijn training. De synesthesie in de laatste regel zegt veel over het gedachteleven van de dichteres, een sensuele gedachte wordt in poëzie vormgegeven al is die niet echt meer zuiver wit.

De bundel valt me toch wat tegen, omdat op sommige plaatsen de beeldspraak mij tegenstaat, weinig natuurlijk overkomt en gezocht is. De thema’s ziekte van Alzheimer, aftakeling, dood en het contrast met het leven om ons heen dat doorgaat, spreken me wel aan net als de wat eigenwijze vormgeving. Sommige gedichten ontroeren me, omdat ze een gevoel van verlies en eenzaamheid blootleggen, iets waarvoor we allemaal bang zijn.

____

Anouk Smies (2018). Onbeschoft zo wit.  Uitgeverij Opwenteling, 65 blz. € 15,95. ISBN 978 90 633 8165 3

 

 

     Andere berichten

Juryrapport Rob de Vos-prijs 2024

(Foto Pixabay) Rob de Vos Deze wedstrijd is een eerbetoon aan Rob de Vos, de geestelijk vader van Meander (1955-2018). Het uitgangspunt...