LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Klassieker 227: Willem Wilmink – Voorspoken

19 jan, 2019
door Eric van Loo

Meander Klassieker 227

Bij de naam Willem Wilmink denkt u misschien in eerste instantie aan zijn vele liedjes voor kinderprogramma’s als Sesamstraat en Het Klokhuis. Wilmink heeft echter ook een groot aantal dichtbundels op zijn naam staan, en is goed vertegenwoordigd in de verschillende drukken van de dikke Komrij. Eric van Loo buigt zich over één van zijn bekendere gedichten: ‘Voorspoken’.

Voorspoken

De boer schrok zich die avond lam:
een trein die door zijn weiland kwam
had hij gehoord.
Toen was het weg. Het was niet waar.
Pas twee jaar later is er daar
een trein ontspoord.

Ook iemand zag, terwijl hij sliep
een auto zinken in het diep,
een heel gezin.
Precies de plek heeft hij gezien:
de auto reed een dag nadien
het water in.

Soms is er vage lampenschijn
uit ramen waar geen huizen zijn,
alleen maar grond.
Al wat bestaat heeft steeds bestaan
en wat vergaat is al vergaan
eer het bestond.


Willem Wilmink (1936 – 2003)

uit: Moet worden gevreesd dat het nooit bestond? (1990)
uitgever: Bert Bakker

Bij de naam Willem Wilmink denk ik in eerste instantie aan lichtvoetige, misschien zelfs grappige poëzie. Hij geniet immers grote bekendheid als schrijver van kinderliedjes. Samen met Hans Dorrestijn, Karel Eykman, Ries Moonen, Fetze Pijlman en Jan Riem vormde hij in 1970 een schrijversgroep die schreef voor televisieprogramma’s als De Stratemakeropzeeshow, Het Klokhuis, De film van Ome Willem, Sesamstraat, J.J. De Bom voorheen De Kindervriend en Kinderen voor Kinderen. We kennen meer teksten van Wilmink dan we ons bewust zijn. Zijn werk werd ook gezongen door o.a. Wieteke van Dort, Boudewijn de Groot en Herman van Veen. Wat die laatste betreft: ‘Hilversum III’ is natuurlijk een lekkere meezinger, maar ‘Als het net even anders was gegaan’, ‘De bom valt nooit’ en ‘Signalen’ zijn verrassend serieuze teksten. Ik ken ze alle drie al jaren van Van Veens verzamel-cd In vogelvlucht, maar wist tot ik deze klassieker schreef niet dat ze van Wilminks hand waren. Filosofische liedteksten, die kunstig in elkaar steken. Dat geldt ook voor bovenstaand gedicht. Daarom zullen we in deze analyse na de inhoudelijke verkenning uitgebreid stilstaan bij vorm en taalgebruik.

Inhoud

In drie strofen zet de dichter vraagtekens bij ons vertrouwde, zintuigelijke wereldbeeld. Twee voorvallen, die elk een hele strofe krijgen, en een derde voorval dat als een vaker voorkomend verschijnsel wordt geschetst, leidend tot een beschouwing/conclusie. Het wordt met verve verteld, in de soepele stijl die Wilmink eigen is. Bij ‘voorspoken’ moet ik onwillekeurig denken aan het Engelse ‘foretold’, ‘had ik het je niet gezegd’. Van Dale geeft als omschrijving van voorspook: ‘voorteken van een naderend ongeluk’, waaraan wordt toegevoegd dat het een weinig gebruikt woord is.

De eerste zin is wat geconstrueerd, waarschijnlijk vanwege rijm en versvorm. Inhoudelijk voegt de vreemde constructie weinig toe, het ‘had hij gehoord’ komt als mosterd na de maaltijd. Het ‘lam’ in de eerste regel is schitterend, en trekt de lezer direct het gedicht binnen. Wat is er aan de hand? Is er een schaap verdronken? Is de boer dronken? De tweede helft van de strofe begint staccato, met twee korte zinnen van vier lettergrepen. Ontnuchterend. En dan wordt alles toch weer op losse schroeven gezet: de boer had niet zomaar iets gehoord wat er niet was, het was een voorteken. De boer had het geluid gehoord van iets dat pas twee jaar later zou gebeuren. Spookachtig.

De tweede strofe verhaalt van een voorspellende droom. Ook hier een wat geforceerde constructie. Logisch zou zijn: ‘Ook zag iemand, terwijl hij sliep, een auto met een heel gezin erin, in het diep zinken.’ Nu versterkt het achteraan plaatsen van ‘een heel gezin’ het dramatisch effect. Aanvankelijk vond ik ‘het diep’ ook vreemd, je verwacht eerder ‘de diepte in’. ‘Diep’ is echter ook een zelfstandig naamwoord, waarmee een diep water (het ‘Hollands Diep’), een diepte in het water of ook een kanaal of vaart wordt aangeduid. Wilmink gebruikt de laatste betekenis, mogelijk was die betekenis voor hem gangbaarder dan die voor mij nu aanvoelt. Het voorteken staat in de tweede strofe veel dichter bij de ramp die nog moest gebeuren dan het voorteken in strofe één. Iemand droomt over een ongeluk dat op een specifieke plek plaatsvindt, en het ongeluk blijkt echt te zijn. Alleen gebeurt het pas een dag later.

De derde strofe opent mysterieus. De dichter laat in het midden of die huizen er niet meer zijn, of misschien nog niet zijn. De laatste drie regels hebben een Bloem-achtige allure. Een krachtige paradox. Alles wat bestaat, of om in termen van de eerste twee strofen te blijven: alles wat gebeurt, was altijd al aanwezig. Maar omgekeerd: alles wat bestaat is maar tijdelijk, zoals Prediker al zei: omnia vanitas, alles is vluchtig, leeg, zinloos. Wilmink zet de werkelijkheid onder spanning, door tegelijkertijd het eeuwige en het tijdelijke uit te lichten. De aanleiding is anekdotisch van aard, maar bevat elementen waarover we vaker gehoord hebben, of die we misschien zelf ervaren hebben. Zo heb ik jaren geleden eens gedroomd over de krassen op een autoportier, een paar dagen voor het ongeluk dat de schade zou veroorzaken. Het gevoel dat er meer is tussen hemel en aarde, alsof er een tipje van de sluier wordt opgelicht. Dit wordt door Wilmink in ‘Voorspoken’ onderzocht. En dat in een misleidend lichtvoetig vers.

Vorm

‘Voorspoken’ is een rijmend en vormvast gedicht. Er zijn drie sextetten, die elk uit twee terzinen van twee tetrameters en een tweevoetige jambe bestaan. Het rijmschema is aabccb. Deze versvorm is te duiden als een rime couée, een vorm die teruggaat op de Franse troubadours uit de 13e eeuw. In zijn standaardwerk Versvormen wordt het rime couée door drs. P. slechts terloops genoemd. Wel verwijst hij ons naar The Book of Forms – A Handbook of Poetics (1968) van Lewis Turco. Turco schrijft: “Rime couée, also a French form, is a sestet stanza comprised of two rhyming couplets of any one length plus two shorter lines, also of the same length. Each couplet is followed by one of the short lines, which rhyme with one another. If the couplets were four feet long, and the short lines were two, a shorthand rhyme scheme for one stanza would look like this: a4a4b2a4a4b2.” Wat de lengte van de versregels betreft, gebruikt Wilmink exact dit schema, met dien verstande, dat hij per strofe geen twee maar drie rijmklanken gebruikt: a4a4b2c4c4b2. De eerste twee regels rijmen binnen elk terzine, en de korte slotregels van de terzinen rijmen binnen het sextet. Dit laatste verklaart de naam, rime couée is te vertalen als ‘staart-rijm’. De gangbare Latijnse term is opmerkelijk genoeg rhythmus caudatus, wat eerder zoiets als ‘staart-ritme’ betekent. De term verwijst ernaar, dat na een aantal a-regels de op b rijmende regel er als een soort staartje achteraan komt. Een techniek die al door Jacob van Maerlant (1230 – 1300) gebruikt werd.

Wilmink gebruikte deze variant van het rime couée graag. Vier andere gedichten uit Moet worden gevreesd dat het nooit bestond? hebben dezelfde structuur van drie sextetten, die elk uit twee terzinen zijn opgebouwd. In de twee jaar eerder verschenen bundel Ze zeggen dat de aarde draait komt deze vorm maar liefst twaalf keer voor. Naast het schematisch optredende eindrijm bevat ‘Voorspoken’ veel klankeffecten. Binnenrijm in strofe 1: trein – weiland, waar – jaar – daar, alliteratie (4 w’s) in regel 4 en een parallellie van de beklemtoonde lettergrepen in de korte regels ‘had hij gehoord’ – ‘een trein ontspoord’. In strofe 2 het binnenrijm zinken – gezin en de alliteratie precies – plek. Strofe 3 is qua klank het meest uitbundig, met maar liefst acht lange a-klanken: vage – ramen – waar – maar – bestaat/bestaan – vergaat/vergaan.

Kortom, de dichter heeft voor ‘Voorspoken’ gebruik gemaakt van een strakke metrische vorm met eindrijm, verrijkt met binnenrijm, assonantie en alliteratie. Toch is het door de wat geconstrueerde formuleringen in de eerste twee strofen niet echt een meezinger geworden. Dat was waarschijnlijk ook niet zijn bedoeling. Inhoudelijk is het gedicht immers geen hapklaar brokje, het vraagt eerder om zorgvuldig lezen en herkauwen.

Besluit

Ach, lieve lezer! Mijn keuze voor het hier besproken gedicht was mede ingegeven door Gerrit Komrij, die ‘Voorspoken’ als één van de zeven gedichten van Wilmink in zijn bloemlezing (1996, 10e druk) opnam. Maar wat als ik u vertel dat dit gedicht oorspronkelijk een liedje uit het kinderprogramma Het Klokhuis is? Zou Komrij dit geweten hebben toen hij het opnam? In de ‘Aantekeningen’ van Verzamelde liedjes en gedichten (2004) schrijft Wilmink: “‘Mijn wetenschap’ wordt in Ernstig genoeg. Liedjes en gedichten vanaf 1986 (1995) gevolgd door veel gedichten van precies dezelfde vorm. Dit heeft te maken met het budget van het televisieprogramma Het Klokhuis van de NOS: één en dezelfde melodie van Harry Bannink kon voor al deze ‘orgelliedjes’ volstaan.” Ook ‘Voorspoken’ is geschreven voor Het Klokhuis, onderaan deze analyse is de uitvoering van dit gedicht/lied in Het Klokhuis (±1989) te zien.

Is het niet vreemd, dat Wilmink zijn bijdragen voor een kinderprogramma doodleuk als gedichten opnam in zijn bundels? Voor hem niet. Voor Wilmink was er geen verschil tussen zijn werk voor kinderen en voor volwassenen: “Ik heb nooit speciaal voor kinderen geschreven. Het is alleen een tweede natuur van me geworden om zo te schrijven dat kinderen het ook kunnen begrijpen. Zo heb ik zelfs mijn proefschrift geschreven.” (HP De Tijd) Wilmink spreekt zelf van ‘orgelliedjes’. Het lijkt mij een goed idee, om de door hem gebruikte versvorm voortaan aan te duiden als de ‘Wilmink strofe’, een vruchtbare variant van het oude rime couée. Met de ‘Wilmink strofe’ wordt dan het sextet aangeduid. Hoewel er in de ‘orgelliedjes’ altijd sprake is van drie sextetten, kan dit aantal variëren. Al lang voordat Wilmink zijn ‘orgelliedjes’ voor Het Klokhuis schreef, gebruikte hij dit specifieke sextet maar liefst zesmaal in één van zijn bekendste liedjes: ‘De oude school’ (1971).

Naschrift

Deze bespreking van ‘Voorspoken’ is allereerst een kleine reverence naar de dichter Willem Wilmink. Tevens vormt deze analyse een referentie naar de Willem Wilmink Dichtwedstrijd (1)(2), die deze winter voor de 23e keer gehouden wordt, en zal uitmonden in een feestelijke prijsuitreiking in de bibliotheek te Almelo medio maart 2019. Het ligt voor de hand te denken, dat wanneer een dichtwedstrijd naar iemand vernoemd wordt, dit een eerbetoon is aan een overleden dichter. Dit is in dit geval slechts ten dele waar. De dichtwedstrijd was een initiatief van Willem Wilmink. In de zomer van 1996 constateerde hij, toen hij te gast was in een radioprogramma vanuit de bibliotheek, dat poëzie in vroeger eeuwen een veel socialer karakter had dan nu. Hij verwees naar de 15e eeuwse dichter Charles d’Orleans, die in 1458 een dichtersconcours organiseerde, waarbij de gasten een gedicht moesten maken met de vaste regel ‘ik sterf van dorst met de fontein voor ogen’. Het uitschrijven van dergelijke dichtwedstrijden met strenge regels was in die tijd een wijd verbreid gebruik, later ook in Nederland (Rederijkers). Het leek Wilmink een aardig idee om zoiets weer in ere te herstellen. De bibliotheek nam de uitdaging aan en vroeg Wilmink om een passende regel te bedenken die in de ingezonden gedichten voor moest komen. Mede dankzij publicaties in De Twentsche Courant Tubantia werd dit een daverend succes. Wilmink droeg het gastdichterschap het jaar erna over aan Jean Pierre Rawie, die het op zijn beurt overdroeg aan Driek van Wissen. Een rijke traditie was geboren. Toen Willem Wilmink in 2003 overleed, besloot de organisatie de wedstrijd naar hem te vernoemen.

Om nog even terug te komen op het dichtersconcours uit 1458: Charles d’Orleans vroeg om een ballade, die niet alleen de vaste regel ‘Je meurs de soif auprès de la fontaine’ moest bevatten, maar ook moest elke regel in tegenspraak met zichzelf zijn. Een dergelijke tegenspraak zit ook sterk in ‘Voorspoken’: iets is er, en toch weer niet. Alles heeft altijd al bestaan, maar is tegelijkertijd ook al weer vergaan.


Eric van Loo
____

(1) We moeten de Willem Wilmink Dichtwedstrijd, door de fans liefkozend WWDW genoemd, niet verwarren met de tweejaarlijkse Willem Wilminkprijs.  Deze prijs wordt sinds 2010 uitgereikt aan de maker(s) van het beste kinderlied (basisschoolleeftijd) dat in de twee jaar daaraan voorafgaand is geschreven.

(2) De zin van de lopende Willem Wilmink Dichtwedstrijd is ‘Ik wist niet wat me nog te wachten stond’. Inzenden kan tot en met zondag 10 maart 2019. Klik hier voor meer informatie, of google op de slagzin.


Met dank aan Joost Dancet voor zijn naspeuringen en voor het kritisch meelezen.

____
Hieronder de oorspronkelijke versie van ‘Voorspoken’, door Edwin Rutten als orgelliedje gezongen in het Klokhuis. (of klik hier voor de weergave)


_

Meander Klassiekers

In deze rubriek bespreken we elke maand een bijzonder gedicht, dat de tand des tijds heeft doorstaan. Of zal doorstaan. Sinds 2000 zijn in deze reeks ruim 200 analyses verschenen. Klik hier voor recente klassiekers, en hier voor een overzicht van alle klassiekers t/m maart 2018.

Reageren op deze bespreking?

Neem contact op met de redactie: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres)

Zelf een bijdrage leveren?

Voor de komende maanden staan al besprekingen ingepland, maar we houden ons altijd aanbevolen voor nieuwe inbreng. Mocht u zelf ideeën hebben voor een bespreking, neem svp tijdig contact met ons op: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres)
_
Eric van Loo, redacteur Meander Klassiekers

     Andere berichten