LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Pandemie

20 dec, 2020
door Hans Franse

 

De wereld onder mijn Italiaanse berg kleurt geleidelijk meer oranje en wordt langzaamaan roder: de pandemie trekt zich van grenzen niets aan en zal zelfs de helling beklimmen, maar voorlopig lijken wij veilig.
Covid doet mij denken aan de pest die in het Italië van de beginnende renaissance huishield en, al mensen en dieren dodend, een spoor van massale dood en verderf trok door het land en de wereld. Hier vlakbij in Perugia ontstond de beweging van de flagellanten die zich geselend en om boetedoening schreeuwend door het land trokken. Het was een tijd van spanning, angst, dood en ellende. Bijna niemand in onze tijd heeft dat zo goed verbeeld als Ingmar Bergman in Het zevende zegel, of beschreven zoals Camus in La peste, allegorieën respectievelijk in een middeleeuws en modern decor.
Er lopen ook veel Romeinen op mijn berg rond. Of ze gevlucht zijn uit de stad, weet ik niet. Ze doen mij denken aan de tien jonge mensen die in 1348 de pest in Florence ontvluchtten om in een romantisch landhuisje met rozen en een fonteintje te schuilen voor de dodelijke pest.  De zeven dames Pampinea, Filomena, Fiametta, Emilia, Laurette, Neifile en Elise met de drie wat oudere jongemannen Panfili, Filostrati en Dioneo veraangenaamden hun verblijf door tien dagen lang elk een verhaal te vertellen: de honderd verhalen in tien dagen leverden een meesterwerk op, de basis van het korte verhaal in een kader (een raamvertelling): de DECAMERONE van Giovanni Boccaccio (1313 -1375). Hij heeft die pestuitbraak meegemaakt. De vijftig ernstige en vijftig wat kluchtiger en scabreuzer verhalen prikkelden de fantasie van dichter/schrijver/cineast Pasolini, hij maakte er een kleurrijke film van.

Boccaccio leefde op de grens van de middeleeuwen en de renaissance. Het was vooral zijn grote vriend Francesco Petrarca, (geboren in Arezzo, geleerde, wereldreiziger, maar vooral dichter) die hem op het renaissancespoor zette. Boccaccio ligt begraven in Certaldo in Toscane.
Als je van Florence de gratis autoweg neemt naar Siena kom je eerst door de wijnvelden bij Tavarnelle Val di Pesa. Karel Appel had daar ooit een buiten. In de tuin van zijn buurman, de wijnboer Giulio Barifaldi, is een prachtige verzameling van werk van Karel Appel te zien.
De wijn is verrukkelijk: Chianti classico.
Neem daarna de afslag Poggi-Bonsi, richting Pisa en je komt door modern Certaldo. De middeleeuwse kern ligt boven op een heuvel, zoals veel stadjes in Toscane en Umbrie. Een tandradbaantje brengt je naar boven, waar je belandt in een verrukkelijk middeleeuws decor: een verzorgd straatje, veel bloemen voor liefdevol verzorgde huizen. Een poes steekt over, een man leest een krant. In de bakstenen kerk is de tombe van Boccaccio, de pionier van het korte verhaal, met een marmeren beeld en een plaquette aan de muur.

Het deed me wel wat, dat marmeren strakke beeld; het lijkt niet bepaald op een amusant verteller: iets plechtstatigs maakt van hem maestro Boccaccio. Ik heb vooral genoten van de superslimme vrouwen, de slechte priesters, de schoonheid van de taal, de rijkdom van de fantasie. Nadat ik Duecento en Renaissance in mei van dr. Hélène Nolthenius had gelezen, kwam een droom uit. Maar ik had nooit gedacht ooit in dezelfde situatie te verkeren als de tien ‘vluchtelingen’ vlakbij Fiesole, boven Florence.

Boccaccio heeft veel invloed gehad. Zijn raamvertelling (een literaire lijst waarin de verhalen passen) is nagevolgd door Geoffrey Chaucer in The Canterbury tales. De pelgrims, onderweg naar ‘Kantelberg’ doden de tijd met het vertellen van elk vier verhalen. Geschreven in de volkstaal, net als de Decamerone, hebben deze verhalen hetzelfde literaire DNA. Niet voor niets verfilmde Pasolini ook deze klassieker.
Ik schrijf en lees veel, maar of ik de honderd verhalen zal halen…?
Ik lees nu de Heptamerone (Zeven dagen) van Marguéerite de Valois, koningin van Navarra. Ze wilde vermoedelijk ook honderd verhalen samenbrengen om bij te dragen aan de nieuwe mode van het verhalen vertellen aan het Franse hof. Het werden er 72. Adellijke mensen in een klooster, belaagd door natuur- en roversgeweld, vertellen elkaar ridderlijke en koninklijke verhalen, vaak pikant, onvergelijkbaar met de fine fleur uit de Decamerone, hoewel er naar Boccaccio wordt verwezen. Vooral de Franciscanen zijn de liederlijke sluwe verkrachters.
Ik schaamde me voor deze paters. Om iets goed te maken zal ik mijn volgende column aan de dichter Sint Franciscus wijden.

 

foto’s Hans Franse

     Andere berichten