LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Henk van der Waal – De letterkast van het onvoltooide

3 apr, 2023

De ijdele streving naar versmelting

door Johan Reijmerink




Om de nieuwe bundel De letterkast van het onvoltooide (2022) van Henk van der Waal beter te verstaan is zijn essay De urgentie van het dichten (2009) inzicht gevend. Hij is daarin op zoek naar de wijze waarop een dichter in staat is het zelfbesef van zijn lezers te doen kantelen. Tussen de regels door word je duidelijk dat Van der Waal zelf zo’n dichter zou willen zijn.

Ons geconstrueerde ik blijkt ‘onderworpen te zijn aan de listen van het geheugen, de capriolen van de liefde en de stuurloosheid van emoties’. We hebben ons lot niet in eigen hand. Onze subjectiviteit waar we niet meer buiten kunnen, is zozeer ontmanteld dat het ik in machteloosheid achterblijft. Als het ik dermate onttakeld is, valt er weinig menselijks meer te ontdekken dan een bundelorganen dat als een machientje functioneert die een min of meer samenhangende output heeft. Betekenissen blijken niet vast te liggen, maar worden door subtiele verschuivingen ondergraven. In die onzekerheid schuilt voor Van der Waal de urgentie van het dichten.

De titel van de bundel verwijst naar een fundamentele onvoltooidheid. Van der Waal is zich ervan bewust dat op de wankele en beweeglijke betekenis van onze begrippen de ervaring van de werkelijkheid onmogelijk kan rusten. Daarin ligt nu juist de kanteling van het besef van de lezer besloten. De bundel bestaat uit elf afdelingen met vrije verzen zonder titel en van wisselende vorm en lengtes, en omgeven door kernteksten in de kantlijn of onderaan de bladzijde die de filosofische grondtoon van de afdeling ondersteunen. Elke afdeling behelst een aspect van het dichterlijk proces, zoals het breedsprakige, het roekeloos orakelen, de bede en het eigene. De wereld doet zich caleidoscopisch aan hem voor. De afstemming van het ik op zijn wereld mist elke vaste grond.

Van der Waal begint met een cascade van klinkers. De vraag die vooropstaat, is waarom het ik niet aan zichzelf kan toebehoren: ‘Helemaal wie je bent is zoiets als / zonder onderbreking de nagel van je middelvinger lakken’. Zit het hem er dan in om ‘de tijd uit te schakelen’? Is het de ‘volledigheid’? Het zijn zelf maakt het niet mogelijk dat alles wat er is er tegelijkertijd is. Het zijn zelf zorgt voor die spagaat. En telkens als ‘die opbollende volledigheid’ zich manifesteert aan het ik dan wordt ‘de ballon lekgeprikt’. Daardoor moet je niet ontgoocheld raken, maar ‘vullen / jezelf invullen // en kraanvogelachtig je vleugels slaan / tot je de lucht bent die je wegdrukt’. Van der Waal kan zich niet anders uitdrukken dan in concrete beelden die een abstraherende uitwerking krijgen. Hij weet zich voor het onmogelijke gesteld.

In de tweede afdeling ‘de letterkast van het onvoltooide’ rekenen de taaldieren af met ‘het spasme van geluk / dat hun is aangepraat’. In nogal mechanistische beelden ‘fluistert’ de jij ‘zonder geluid te maken / de kier van weemoed dicht’. Geen emotie, maar koele overgave is gewenst. In ‘de lege brak van je ziel’ meng je ‘het tegengif voor de haat’. In de nacht herkauwt de jij ‘het tenietgedane / tot het onbaatzuchtige’. Als ‘slinkse jager in het weelderige / woordenboekenbos / van ooit // trek je op aan de wolk in je brein / aan het spaarvarken van lucht / dat uitbot in de wirwar / van je denkarbeid’. De hoop die vanuit je hersenstam opduikt, is al direct blootgesteld aan teloorgang. Verzoen je daarom maar met het onvoltooide, is de oproep van de dichter. De je weet zich door angst omvangen en blijft ‘slaaf van vrees’: ‘de beklemmende omvademing / van het tegenwoordige / is je deel’. De omstandigheden blijven arbitrair. Hoewel de jij zich heeft omgeven met ‘angstfilters en hoopmelders’, is niet te voorkomen dat de ‘splijtzwam van / de tijd je uiteindelijk te pakken krijgt / je naam ontspelt en teruglegt / in de letterkast van / het onvoltooide’. Angst als mens, als dichter onbegrepen te blijven en in de vergetelheid te geraken blijft bestaan.

Het mysterie van het scheppen lijkt verkwanseld te zijn, ontdaan van alle verwachting ‘door je te bekwamen in wat je al bent // een door leegte gedragen leegte // waarin je onverwacht het stuwen van de tijd bemerkt / die ondoorgrondelijkste kracht onder de krachten’.
Ondanks ‘je nietigheid / ga je weer uit jezelf / graas je steels het buitenissige af / en keer je weer terug in jezelf’. Dat voortdurend bij jezelf vandaan komen, bergt gevaar in zich.

Het ik dobbert verrukt rond in het ‘waanzinnige krachtenspel der natuur’. Alles voltrekt zich en maakt zich ‘in zijn overweldigende samenhang’ aan je kenbaar. Van dat ‘heilig voorrecht’ moet je je wel bewust zijn. In de afdeling ‘Breedsprakige’ verkent het ik zijn innerlijke verhouding tegenover de werkelijkheid: ‘tackel je ambitie / ontmantel de criteria’. Hoe het ook zij, ‘het onbedoelde stapel je op het onbedoelde / het onverwachte werk je open met het onverwachte’. En al ‘de klankbrij (…) / giet je uit in de mallen van / dralende betekenis’. Het is nu eenmaal niet anders dan dat je in de taal een omtrekkende beweging kan maken.

Van der Waal put zich uit in steeds dichter wordende formuleringen om aan de essentie van het dichterlijke spel te geraken. Hij weet zich opgesloten in zijn eigen subjectiviteit en taal(on)vermogen: ‘Het werkelijke dat het werkelijke is, is het werkelijke dat het werkelijke is.’ In zijn wil tot expressie balanceert hij ‘tussen overmoedige volheid / en lamentabele zinloosheid’. Telkens staat in hem op ‘wat zich niet koest houdt / in (…) zijn denkend lichaam’.

Het denken staat niet stil en draait in ellipsen rond: ‘Er is geen ontkomen aan wie je te zijn hebt’. Het ‘huigvenster’ is de plek ‘waar taal je werkelijk maakt’. Daar waar de emoties in ‘logica’ worden verpakt, vormen zich in die schuimbekkende omgeving de woorden. Daar ontstaat het ‘het roekeloos orakelen’. Van der Waal roept op de afhankelijkheid te onderkennen.

Dat alles rechtvaardigt de bede: ‘mogen goedertierenheid en waarheid mij bestendig bewaren’ in deze status van ‘barende onzekerheid omtrent / de status van je naam waarin opgekropte / gramschap je cirkel stuk raspt’. Het sprakeloze acht ‘het weinige dat je bent voldoende / (…) om zich in je uit / te leven’.

Telkens probeert het ik ‘het geheim van de taal’ te ontfutselen: ‘het heeft iets met het betekenisveld van doen’, en ja ‘dat zweeft als en wolk boven ieder woord’. Die wolk is een rotsblok geworden: ‘als je niet veel meer bent dan wat je bent / omdat de verbinding met de grote rest is verbroken / zweeft er niets in je lucht // je betekenisveld heeft je vermorzeld’. Wil je iets scheppen, dan ‘moet [je] eerst de keten / van oorzaak en gevolg / doorbreken’. De woorden ‘waarmee je over de grens keek / hebben afgedaan // ze zijn uitgewoond / gebruskeerd / liggen amechtig in de goot’. Alles aarzelt in het meervoudig omzichtige: ‘Dan begrijp je dat god / getrild moet hebben van angst / toen hij aan zijn schepping begon’. Zo ook de dichter. Het komt erop aan je kracht te neutraliseren. Dat is de juiste houding om de beelden en woorden te ontvangen.

Het zou mooi zijn als het een keer
zonder oprakeling zou lukken
als het zich een keer gewoon als een vriend zou
ophouden in de ontmoetingszone
van je bevinding

en ‘s morgens na het wassen
van je gezicht met koud water al
in een hoekje van de spiegel naar
je zou glimlachen

maar meestal zie je
niet veel meer dan ogen
waarin je zelf het leven op moet
poken en op zoek moet naar
het onweerlegbare

dat zich heeft teruggetrokken
aan de rand van je welbehagen
waar je het geheel en al op eigen
kracht bij elkaar moet fluisteren en
samen moet ballen en in handen
als offerschalen aan jezelf
aan moet bieden

Van al ‘de staten van hoogmoedelijkheid’ dient het ik zich weg te houden. Je brandt de haarvaten van je gevoel dicht en speelt blindemannetje met je onmacht. We weten immers niet waar de zon zich in het uitspansel bevindt. Hoe guur de omstandigheden in dit ‘oponthoud’ ook zijn, ‘laat je dan ook geen andere keus / dan je te versnipperen / in wie je bent’. Adem in, adem uit.

De ondermijning van de taal zoals Maurice Blanchot dat voorstaat, is wat Van der Waal in zijn nieuwe bundel nadrukkelijk aan ons voorhoudt. De slag tegen het meervoudige, het dubbelzinnige, het oplossen in beelden, ervaringen, associaties en betekenisverschuivingen is de zwakte en kracht van deze poëzie. Er ontbreekt principieel in deze poëzie alle houvast en standvastigheid. Deze dichter wil in de taal blijven en er voortdurend weer uitstappen. Het is de ijdele streving naar versmelting. De urgentie die de schrijver voelt om te ontmantelen, wordt onmiddellijk geblokkeerd door de urgentie om als ontmantelde toch iets of iemand te zijn. Al met al is dichter en filosoof Van der Waal erop uit dat het vreemde en verontrustende veld van de sublieme vrijheid, voor ons open komt te liggen, en bewegwijzerd wordt, zodat de argeloze lezer niet al bij de eerste stappen verdwaalt of zich geschrokken definitief afwendt.
____

Henk van der Waal (2022). De letterkast van het onvoltooide. Querido, 103 blz. € 20,99. ISBN 9789021470702

     Andere berichten

Kira Wuck – Koeiendagen

Kira Wuck – Koeiendagen

Luchtige melancholie door Onno-Sven Tromp - - Als ik de titel lees van de nieuwste bundel van Kira Wuck, krijg ik meteen een goed humeur....