Wat Maakt Een Gedicht Goed? (70)
Een serie die wekelijks een antwoord probeert te geven op de vraag Wat Maakt Een Gedicht Goed? Kun je zo’n vraag wel beantwoorden? En toch gaan we het iedereen vragen. Het zeventigste antwoord komt van Pom Wolff.
Een serie die wekelijks een antwoord probeert te geven op de vraag Wat Maakt Een Gedicht Goed? Kun je zo’n vraag wel beantwoorden? En toch gaan we het iedereen vragen. Het zeventigste antwoord komt van Pom Wolff.
Recensie van de bundel De hartvinger van Paul Demets (Douwe Wilts)
Jan Loogman was in Rome en zag wat Hester Knibbe ooit opschreef: ‘Beelden van Huisraad, Golfplaat, Afvoerbuis: een tempel van god Onooglijkheid’. Wie niet waagt, komt niet verder in deze stad die behalve van rommel ook bruist van lawaai. Is het wel lawaai, vroeg hij zich af. Hollanders zijn gewoon niet ervaren in het spel van geluid.
De afkeer van het burgerlijke, het concrete, eenduidige, was vanaf de jaren vijftig in de Vlaamse poëzie al aangesneden door schrijvers als Paul Snoek en Hugo Claus. In de jaren zestig werden zij opgevolgd door Nic van Bruggen en Patrick Conrad met een poëzie muzikaal van factuur, op woordklank gericht en meer of minder expressionistisch. Pieter Sierdsma komt met prachtige voorbeelden.
Dichter Albert Hagenaars is een pelgrim, onrustig, voortgedreven door nieuwsgierigheid naar vooral plaatsen en mensen, maar hij kent ook het tegendeel: het urenlang op één plaats bezig zijn met poëzie, hetzij die van hemzelf hetzij die van een ander. Dat geeft iedere keer een andere werkelijkheid. Elk woord, zelfs elke combinatie van in geen enkele taal bij elkaar horende letters, roept associaties op.