Direct naar artikelinhoud
InterviewBoekenweekdichter

Boekenweekdichter Tsead Bruinja: ‘Meedoen is wat ik het liefste wil. En dat wil ik ook voor anderen.’

Tsead BruinjaBeeld Jildiz Kaptein

Tsead Bruinja schreef het gedicht voor de Boekenweek – in zijn moedertaal, het Fries, en in het Nederlands. Het thema dit jaar: ik ben alles. ‘Iedereen heeft duistere kanten, naast mooie. Literatuur biedt ruimte om die te verkennen.’

Zonder het zwembad was het Boekenweekgedicht er niet geweest. Of had het er in elk geval anders uit gezien. Toen Tsead Bruinja op een doordeweekse morgen, ­ergens eind vorig jaar, het water van Sportplaza Mercator indook, vermengden zijn slagen zich met wat hij de avond daarvoor had gelezen. Iets over Adam en Eva. Een songtekst van Leonard Cohen. En al zwemmend ontstond het gedicht. “Ik moest alles onthouden. Kon niks even op papier krabbelen. Ik vind dat prettig, want juist door als het ware in je hoofd te schrijven, hoor je beter of het muzikaal allemaal klopt.”

Veertig baantjes waren er nodig, één kilometer had Bruinja gezwommen en toen was het Boekenweekgedicht klaar. “Thuis heb ik het meteen in de computer gezet. Ik heb er nauwelijks nog iets aan veranderd.”

Het thema van de Boekenweek is ‘Ik ben alles’. Maar de in Rinsumageest geboren Bruinja zegt eerlijk dat het niet in de eerste plaats het thema was dat de vonk deed overspringen. “Boekenweek-organisator CPNB vroeg me om een gedicht in het Fries te schrijven. Als ik de mogelijkheid heb om aandacht te vragen voor de Friese taal, dan laat ik dat niet na: het is mijn moedertaal. Al duurde het even voor ik er ook in schreef, mijn allervroegste gedichten maakte ik in het Engels. Ik woon al langer in Amsterdam dan ik ooit in Friesland woonde en praat ik vooral Nederlands, maar buiten Friesland heb ik het Fries hervonden.”

Toch wil dat niet zeggen dat hij het Boekenweek-­thema naast zich neer heeft gelegd. “Ik ben alles, dat gaat ook over de relatie met anderen en hoe die jou iets over jezelf kunnen vertellen. Die ‘ander’ bracht de motor aan het draaien. Hoewel ik niet per se een liefdesgedicht wilde schrijven, werd het dat toch. Maar dan een waarin die ander ook een boek kan zijn.

“Het bracht me bij Adam en Eva. Zij droegen voor de zondeval een soort huiden van licht, las ik ergens. Dat vond ik een prachtig beeld. In het Fries kon ik dan feltsjes gebruiken, wat ik een mooi woord vind. Al moest dat in het Nederlands toch huiden worden, huidjes klonk te slap. Woorden zijn nou eenmaal meer dan betekenis alleen. Ze hebben ook melodie, klank, ritme. Dat kun je allemaal niet los van elkaar zien. Eén, twee, drie, vier is ritmisch wel gelijk aan ien, twa, trije, fjouwer, maar in klank heel verschillend.”

Tsead Bruinja (1974, Rinsumageest) studeerde Engels en Fries in Groningen. Hij debuteerde in 2000 met de Friestalige bundel De wizers in it read. Drie jaar later volgde zijn debuut in het Nederlands, Dat het zo hoorde, dat genomineerd werd voor de Jo Peters Poëzieprijs. Overwoekerd (2010) kreeg een nominatie voor de Ida Gerhardtprijs. In 2020 verscheen Springtij. gedichten over het leven met tbs.

Van 2019 tot 2021 was Bruinja Dichter des Vaderlands en initieerde hij meerdere poëzieprojecten.

Recent verscheen zijn Ynbêde / Ingebed (2022) en stelde hij De eerste bloemlezing van de Nederlandse poëzie. 101 gedichten van 1945 tot nu samen.

Tsead Bruinja.Beeld Jildiz Kaptein

Bruinja schrijft in zijn moedertaal en in het Nederlands. Sinds zijn debuut in 2000 publiceerde hij in beide talen een flinke stapel bundels. Zijn gedichten zijn persoonlijk – zijn werk staat vol anekdotes over zijn eigen leven –, maar zonder de rest van de wereld uit het oog te verliezen.

Die maatschappelijk betrokken kant van zijn dichterschap kreeg alle ruimte toen Bruinja van 2019 tot 2021 Dichter des Vaderlands was en hij gedichten schreef bij de klimaatprotesten, over de boeren op het Malieveld of waarin hij een sneer uitdeelde naar minister-president Mark Rutte: ‘het is de hoogste tijd voor mij deze vijver op te geven/ wat niet erg is ik ben wit ik heb werk aan fraude/ signalering voorzieningen bewaar ik geen enkele herinnering’.

We spreken elkaar daags nadat Pim Lammers zich terugtrok als auteur van het Kinderboekenweekgedicht. Ontving Bruinja ooit bedreigingen naar aanleiding van zijn gedichten?

“Nee. Veel erger dan een fikse discussie met iemand die vond dat ik in mijn columns in de Leeuwarder Courant te weinig Fries gebruikte, heb ik gelukkig niet meegemaakt. Of misschien één keer, lang geleden, toen er een nare dreigbrief binnenkwam bij een festival dat ik organiseerde. We hebben toen aangifte gedaan. Daar is weinig mee gebeurd.”

Ook Bruinja’s naam stond in de paginagrote advertentie waarmee Nederlandse auteurs steun betuigden aan Lammers.

“Dat dit de wereld is waarin we nu leven, ik vind het treurig. Al heeft het met literatuur niks te maken. Dit speelt zich af in de publieke ruimte en daarin worden extreme posities ingenomen. Misschien ook wel daarom ben ik verder terughoudend geweest met het delen van berichten op Facebook en Twitter. Dat genereert ­alleen maar meer aandacht voor de verkeerde figuren, meer volgers voor mensen als Monique Smit en Kim Feenstra.

“Dat Lammers zich terugtrok, ik begrijp het wel. Als het mij zou gebeuren, of eerder, als ze mijn vriendin zouden bedreigen of mijn honden, dan zou ik ook denken: is het daar allemaal belangrijk genoeg voor?

“Toch, hoe mooi was het geweest als we om hem heen hadden kunnen gaan staan? Als we er samen voor hadden kunnen zorgen dat zijn Kinderboekenweek-­gedicht geschreven had kunnen worden?”

In de periode dat Bruinja Dichter des Vaderlands was, deed hij meer dan gedichten schrijven alleen. Hij wilde de stad uit. De dorpen in, via poëzie de verbinding maken met zijn eigen Friese geboortegrond.

Waarom was dat belangrijk?

“Ik wilde de geschiedenis van de plek waar ik geboren ben en waar ik naar school ging verder inkleuren. Met persoonlijke verhalen die veelal aan de geschiedenisboeken onttrokken blijven. Zo kwamen we in Friese zorginstellingen terecht. Daar voerden we gesprekken met bewoners. ‘We’ zijn fotograaf Rosa van Ederen, muzikant Arnold de Boer/Zea en ik. Ook was er steeds een gastdichter mee.

“Die gesprekken leverden bijzondere levensverhalen op. Over de eerste melkwagen, over de eerste bewoners van de polder. Wij maakten gedichten en muziek van wat deze bewoners vertelden. Het was of ik zo rechtstreeks in contact stond met het verleden. Als voelde ik de lijn van vroeger naar nu doorlopen. Het heeft me een andere blik op Friesland gegeven.”

‘mem was een vrolijk stadsmeisje uit sneek/ dat in balk de eerste dansclub oprichtte/ heit een stijve gereformeerde jongen// ik wou him helendal niet/ had ze later gezegd’

We hadden het over de ontmoeting met de ander en hoe die je identiteit mede vormt: wat hebben de gesprekken in de zorginstellingen u gebracht?

“Ik herinner me een ontmoeting met een man die niet gelovig was, maar die wel zijn hele leven had ­geprobeerd het goede te doen. Al had hij niet veel opleiding gehad, hij had geleerd van het leven en van de ­morele problemen waarmee hij geconfronteerd was ­geweest.

“De manier waarop hij daarover vertelde, ­ontroerde me diep en confronteerde me ook met mijn eigen ­morele stem.”

‘alle dagen wurke/ noait yn de ww sitten/ altyd skamme foar de blo*/ mar dat hoecht net mear’

(*buitengewoon lager onderwijs [jm])

Over morele stem gesproken, u verwerkte ook verhalen van tbs’ers tot gedichten in uw boek springtij. Dat is een groep die niet vaak gehoord wordt in poëzie.

“Het verzoek kwam van de Pompestichting in Nijmegen. Ik sprak er met mannen en vrouwen op de long stay, die nooit meer in vrijheid zouden leven, en met mensen die korter gestraft waren. Die gesprekken duurden altijd een uur of twee en gingen niet zozeer over het delict, al kon ik uit verhalen vaak wel opmaken dat er bijvoorbeeld een seksueel probleem speelde en dat dat lang geleden al begonnen was.

“Opnameapparatuur was verboden, dus alles wat ­gezegd werd, schreef ik zo precies mogelijk op. Ik luisterde scherp naar wat ze vertelden, maar ook naar hun stem. Een van de mannen die ik sprak was psychotisch. Hij begon te ratelen. Zijn zinnen werden een soort rif en de woorden maakten iets los wat niet meteen te begrijpen is, maar dat je wel kunt volgen vanuit de klank. ‘de nieuwe vogelkooi is mooi kanarie/ canarische eilanden blackbird allemaal zingen ze zo mooi hier’.”

Sommigen vinden dat de samenleving beschermd moet worden tegen deze ‘gevaarlijke gekken’. Bruinja toont ze in zijn gedichten als gewone boekhouder, als mensen die droomden componist te worden.

Boekenweekdichter Tsead Bruinja: ‘Meedoen is wat ik het liefste wil. En dat wil ik ook voor anderen.’
Beeld Jildiz Kaptein

Hoopt u met ‘springtij’ iets in de beeldvorming rond tbs’ers te nuanceren?

“Dat zou mooi zijn, al verwacht ik niet dat het ­gebeurt. Toch kan ik me niet voorstellen dat je, als je de gedichten gelezen hebt, nog hetzelfde denkt over tbs’ers. Ook een moordenaar of dief kan liefhebben, verzorgen, troosten.”

‘x zit wel in de tbs maar hij voelt zich een normaal mens/ hij doet normale dingen (…)// x kijkt graag naar het nieuws en luistert naar radio 1’

“En als je het hebt over ‘Ik ben alles’, iedereen kan afglijden. Iedereen heeft duistere kanten, naast mooie. Literatuur biedt ruimte om die te verkennen. Het zijn ervaringen die bij mensen horen, zoals ook de angst dat dingen veranderen in ieder van ons zit. Maak van die duisternis, van die angst een verhaal, geef er woorden aan. Maar gebruik ’m niet om iemand dood te wensen.”

Bruinja had als Dichter des Vaderlands nog een missie: als auteur in een minderheidstaal wilde hij het denken opschudden over wat Nederlandse poëzie is. Hij besloot een bloemlezing samen te stellen met gedichten in de vele talen van het (voormalige) koninkrijk. Van Drents tot Sranantongo, van Limburgs tot Papiaments. Hij noemde die bloemlezing een beetje provocerend De eerste bloemlezing van de Nederlandse poëzie. 101 gedichten uit het Koninkrijk van 1945 tot nu.

Wat maakte dat u vond dat het anders moest?

“Toevallig las ik net een artikel van Neerlandicus Marc van Oostendorp over de dichter Lamia Makaddam, dat antwoord geeft op die vraag. Zij is geboren in Tunesië, woont in Nederland, schrijft in het Arabisch, wordt vertaald door een Nederlandse vertaler en uitgegeven door een Nederlandse uitgever. Van Oostendorp vroeg zich hardop af: is dit Nederlandse poëzie? Mijn antwoord – en het zijne – is ja. Dichters als Lamia Makaddam schrijven dan in het Arabisch, maar doen dat in een Nederlandse context, ze worden beïnvloed door wat zich bij hen om de hoek afspeelt, wat er in winkels bij hen in de stad te koop is, door gesprekken op straat. Daarom kun je hun poëzie Nederlands noemen.

“Die bloemlezing heb ik ook gemaakt om lezers ervan bewust te maken hoeveel mensen in meer culturen of met meer talen leven. En dat hoeft geen probleem te zijn. Integendeel. Omarm het liever.”

Ouderen, tbs’ers, dichters in minderheidstalen, vanwaar die drang om die een stem te geven?

“Misschien omdat ikzelf outsider was? Tenminste zo voelde ik me toen ik als kind van het ene Friese dorp naar een andere verhuisde, toen ik als dorpsjongetje naar de middelbare school in de stad Leeuwarden ging, toen ik vanuit de provincie in Amsterdam kwam wonen. Nog altijd kan ik overvallen worden door het gevoel: ‘weet ik genoeg, kan ik het wel?’ Meedoen is wat ik het liefste wil. En dat wil ik ook voor anderen.”

oars bin ik mei dy

eigen bin ik dy net langer frjemd
omjûn ûntjûn opjûn troch dy
mei wa’t it dik oan is
mei wa’t ik troch it libben gean
mei wa’t ik troch it libben moat
bin ik oars
oars bin ik mei dy
oars en neaken
eigen bin ik dy
ûntsifere besifere
opnaam dield
eigen
net langer frjemd
beam fiich en blêd
binne wy
bleat yn ús genedige feltsjes fan ljocht
strûpt troch hoechsto my
ik dy besjoch
op in swart bêd lykje ik wyt
yn in swart hok
kom ik los
bliuw ik net langer skraal en lyts
neaken bin ik
mei dy is ik
in oar nei
wa’t ik sjen kin

anders ben ik met jou

eigen ben ik jou niet langer vreemd
omgeven ontgeven opgegeven door jou
met wie het dik aan is
met wie ik door het leven ga
met wie ik door het leven moet
ben ik anders
anders ben ik met jou
anders en naakt
eigen ben ik jou
ontcijferd becijferd
opgenomen gedeeld
eigen
niet langer vreemd
boom vijg en blad
zijn wij
bloot in onze genadige huiden van licht
gestroopt door hoe jij mij
ik jou bezie
op een zwart bed lijk ik wit
in een zwart hok
kom ik los
blijf ik niet langer schriel en klein
naakt ben ik
met jou is ik
een ander die
ik kan bezien