’Ik breng iets teweeg voor wie het zich herinnert.’
door Martin M Aart de Jong
foto © Nonzuzo Gxekwa
Iduna Paalman werd geboren in Rolde, Noord-Drenthe. Na haar schooltijd ging ze Duits en geschiedenis studeren in Amsterdam. Tijdens haar studie verbleef ze in Berlijn. Daarna was ze werkzaam als docent Duits. Haar debuut De grom uit de hond halen kreeg een enthousiast onthaal. Lovende kritieken en diverse nominaties waren haar deel en ze won de Poëziedebuutprijs. De Volkskrant riep haar in 2020 uit tot literair talent van het jaar. Dit jaar kwam haar tweede bundel uit: Bewijs van bewaring. Martin M Aart de Jong nodigde Iduna uit voor een interview in Leiden, in de zaal van Index Poetry Books, aan de Leidse Herenstraat. Het werd een boeiend gesprek aangevuld met vragen uit het publiek.
De gedichten bij dit interview komen uit de bundel Bewijs van bewaring. Woensdagavond 18 januari is Iduna te gast in Luxor (Zutphen) bij Meander Live. Ze zal haar bundel in zijn geheel daar voorlezen.
Iduna, je kwam ter wereld met een gedicht, een gedicht op je geboortekaartje van Guido Gezelle. Weet je nog welk gedicht dat was?
Ik geloof dat het gedicht Gelukkig kind was. Ik ken hem niet uit mijn hoofd, maar een paar regels weet ik nog wel. Het eindigt met: ‘Gelukkig kind,/‘k zou alles alles geven/voor uw geluk, mijn kind, dat ligt en roert in ’t zand!’
Hoe kwam jij voor het eerst in aanraking met poëzie en wanneer ging je er zelf actief mee aan de slag?
Ik ging naar een school waar een groot gedeelte van het onderwijs via verhalen verteld werd. Er werd daarbij ook een beroep gedaan op je eigen kunstzinnigheid, al vroeg verzon ik zelf verhaaltjes, liedjes en gedichtjes. We leerden ook veel versjes uit ons hoofd als kind. Ik heb ook heel veel getekend, eigenlijk was dat mijn allereerste aanraking met verhalen: toen ik nog niet kon schrijven en het dus al tekenend deed. Op de middelbare school schreef ik ook veel gedichten, het duurde alleen een poosje voordat ik ze liet lezen aan anderen.
Je kwam ter wereld in Rolde. Hoe heb je dat ervaren, die omgeving?
Rolde was voor mij een veilige plek, er was veel natuur, dieren, ruimte. Met mijn broertje en vriendjes kon ik middagen lang in het bos spelen. Het was een plek waar ik mijn fantasie op hol kon laten slaan. Ik was best wel een beetje een bangig kind, ik schrok snel en was verlegen. Dat veranderde op de basisschool al een beetje en op de middelbare school helemaal. Toen heb ik veel toneelgespeeld, locatievoorstellingen in parken en bossen, en in theaters en op festivals in Assen en Groningen. Elk weekend weer, dat was een heel welkome manier om wat meer het dorp uit te komen en mensen te leren kennen.
Na je middelbare schooltijd koos je ervoor om Duits te gaan studeren. Waarom Duits?
Ik las veel en wilde graag een taal studeren, of literatuur. Ik wilde snappen hoe een taal anders dan mijn eigen moedertaal werkte, welke wereld daarachter schuil zou gaan. De Duitse taal en geschiedenis intrigeerden me, er waren veel mensen die Duits lelijk vonden en mijn keuze niet snapten, maar ik dacht steeds: dan luisteren jullie niet goed. Het is juist heel mooi.
In je bundel figureren veel vrouwen. Is dat een bewuste keuze? Is het zo dat mannen nog altijd veel plek innemen en zich een beetje meer op de achtergrond moeten bewegen?
Ik geloof dat er nog veel uit balans is qua verhoudingen in de wereld. Dat er veel verhalen zijn die niet de plaats krijgen in de geschiedenis die ze verdienen. En dat dan vaak vouwen daarin de hoofdrol spelen… Nou ja, dat is eigenlijk geen toeval. Er zijn heel veel vrouwen geweest die ontzettend mooie en belangrijke dingen hebben gedaan, die daar helemaal geen podium voor hebben gekregen. Lang is de geschiedenis aan de hand van mannelijke figuren bepaald. Ook veel verhalen over geweld, onderdrukking en schaamte zijn lang weggestopt geweest. En ook nu nog zie je veel gekke dingen. Veiligheidsmaatregelen die alleen op basis van mannenlichamen onderzocht zijn. Gezondheidszorg die voor vrouwen anders ingericht moet worden dan voor mannen en dat daar pas recentelijk stappen in worden gezet. Anticonceptie is nog steeds vooral een vrouwenthema. Telkens weer verhalen over slutshaming, over machtsmisbruik. Voor mijn gedichten ben ik vaak de geschiedenis ingedoken en dan kwam ik veel interessante ingangen tegen. Vrouwen die heel ziek werden van de eerste spiraaltjes die uitgevonden werden, condoom-oorlogen tussen condoom-koninginnen uit Londen… Ik dacht vaak: hier wil ik graag over schrijven want het zijn dingen waar we eigenlijk te weinig over weten en praten. En poëzie was voor mij een geschikt middel.
–
Stel, ik klap soepel en bloot uit de dag. Mijn lijf
valt voorwaarts, te ongericht om van vliegen
te spreken. Jij blij verrast door dit goed gelukte einde
de eieren op tafel, het vlees van gisteren, alles
wat overblijft: opengebroken tijd, het leven
dat zich eruit heeft bevrijd
–
het goede nieuws duurt kort, helaas. De geschiedenis
hangt met een touw aan de deurpost, mijn mond
stuwt alle nachten alle duizendpotige wandelingen
welke speelplaats lieten we aan onze voeten, welke schommel
stond voorgoed in de lucht, welke tussenkomst waren we
–
nu ben ik dus bloot en vrij. Alle papieren dagen waarop
je mijn borsten op tafel legde, het hout het gekraak
van alles wat geboren werd. De tijd de wind aan de kettingen
ik breng iets teweeg voor wie het zich herinnert.
Jouw poëzie is sowieso heel rijk en geschakeerd, de geschiedenis wordt er doorheen gevlochten. Je begint je bundel ook met een gedicht over het thema tijd en herinnering. Dat was een gedicht in opdracht begreep ik?
Ja, ik werd gevraagd door het Bijbels Museum om een gedicht te schrijven bij kunstwerken van Annita Smit. Toen ik de laatste regel van dit gedicht schreef kwam ik erachter dat dat eigenlijk de kern was van wat ik wilde doen: ’Ik breng iets teweeg voor wie het zich herinnert.’
Namelijk dat mensen allerlei belangrijke dingen teweegbrengen maar dat het door de tijd heen alleen blijft bestaan voor wie het zich herinnert, en dat het onze taak is om dat herinneren goed en zorgvuldig te doen. Ook, júist de dingen die we niet zelf hebben meegemaakt. Door middel van verhalen vertellen en levend houden, erover discussiëren en er actief naar op zoek gaan. Tot op het laatst voelde het wel gek om dit gedicht als openingsgedicht te gebruiken, ik dacht: voor de opening ga ik nog eens goed zitten. Maar later besefte ik dat veel dingen plotseling of spontaan op hun plek vallen zonder dat je het direct verwacht.
Laatst vertelde je in een interview over een Duitse dichteres, Monika Rinck. Zij heeft een bundel geschreven waarin de vorm waarin haar gedichten geschreven zijn de gehele bundel bepaalt.
Ja, die bundel heet de Honigprotokolle. Het zijn telkens gedichten met dezelfde beginzin, ze zijn heel ordelijk zoals honingraten en tegelijkertijd is het een drukte van jewelste in die gedichten. Ik weet inmiddels dat poëzie iets heel dubbelzijdigs is omdat het aan de ene kant heel organisch ontstaat, en aan de andere kant moet je er tijd voor maken en er echt voor gaan zitten. Het beschouwen als wérk. Bij de afronding van de bundel heb ik mezelf gedwongen om keuzes te maken, dan kan ik niet gaan zitten wachten tot het me allemaal toekomt. Wat ik bewonder in dichters als Monika Rinck is dat ze heel experimenteel kunnen zijn, maar dat het óók leest alsof ze van tevoren al precies wisten wat ze gingen maken. Ik vind het een uitdaging om wild en experimenteel te zijn en tegelijkertijd te weten: daar gaan we heen, en zo is het af. Maar dat hoeft soms ook helemaal niet – weten waar het heen gaat of wanneer het af is.
Is dat ook iets wat in je eerste bundel aan het licht komt, de controle willen houden?
Absoluut. Op een gegeven moment is er iemand geweest die tegen me heeft gezegd: het hoeft niet allemaal zo rond, zo af. Ik snapte dat eerst niet. Ik dacht: een gedicht moet toch af? Nee hoor, er mag ook weleens een haakje blijven hangen. Ik vind dat nog steeds ingewikkeld. Dat heb ik bijvoorbeeld ook bij e-mails. Als ik die heb verstuurd en ik ontdek iets wat ik niet zo wilde schrijven, dan heb ik even een slecht moment. Terwijl poëzie juist ook kan ontstaan bij de gratie van het slordige, oncontroleerbare.
–
3.
–
De hongerige mannelijke huisgenoot met zijn vochtige huid geeft me
een voetmassage, de volgende dag prik ik in de blaasjes op mijn zolen
en stroomt de nattigheid in de groeven van mijn gespaarde eelt gelukkig
alles buiten zicht, het een heeft vooralsnog weinig met het ander te maken
–
ook mijn slijm wordt dikker en mijn oma schenkt iedereen bij want hoewel
ze veel te vertellen heeft vertelt ze weinig en nu heeft ze in ieder geval
meer ruimte om na te denken, de hongerige blokkades zijn haar
goedgezind: remmen en gassen kan dus toch gelijktijdig
–
de mooie huisgenoot sluimert door de pantoffeldiepe gang
en maakt goed schoon, zijn troost is een achtergebleven pindavel
een leeggelopen oogstfeest, al jaren vier ik dat mijn vrijheid me blokkeert
en mijn blokkades me bevrijden is het normaal dat ik ze elke dag doorslik
–
dragen ze de zadels, voeden ze bekken of magen
spelen ze een smerig spel, houden ze me schoon en volledig?
–
–
–
4.
–
Een beveiligd kledingstuk van onbreekbaar materiaal
een onbreekbaar genootschap een lustverlagend stuk linnen
een pop, een tweede onderbroek te dragen als seksueel
disciplineringsinstrument, geen pop, je voelt veel meer zonder
–
het rubber heeft mij stukgemaakt ik heb het rubber
stukgemaakt vereerd vernietigd waarom moet ik zoiets
beslissen waarom niet mijn moeder of iemand hoger
in rang Mrs. Philips Mrs. Perkins, founding mothers
–
in de London Condom Wars, achttiende-eeuwse marketing blitz icons
of Miss Jenny en haar tweedehandsjes, de plezierverminderende
lengtenaad ten spijt begon alles toen te bloeien, de ingenaaide
surveillance ten spijt begon toen naar verluidt de losbandigheid pas echt
–
wie wil er nog wat drinken. Het onbreekbare genootschap lijft mij
in, ik trek mij niet meer terug ik wacht niet
–