door Joop Leibbrand
Meander Klassieker 4
‘Voor de kade’ staat in de bundel Kunst en vliegwerk van Jan Emmens. Het gedicht zelf loopt over van kunst- en vliegwerk: meeuwen, wind en stukjes brood. Een licht moralistische gedicht, dat onze aandacht vestigt op het geluk van het kind-zijn. Joop Leibbrand vindt het een ‘zalig’ gedicht.
–
Voor de kade wisselt een wolk meeuwen
als strooibiljetten op een sterke wind
van aanblik als ‘t verloop van eeuwen.
Het is windstil. De wind is een klein kind
dat met geluidjes brood staat uit te strooien.
–
Zijn tijd aan denken of aan doen vergooien
verschilt niet veel, ‘t is stenen toch voor brood.
–
Wordt liever kind: twee beentjes en wat rood;
het doet soms eeuwen inderhaast ontdooien.
–
–
Jan Emmens (1924-1971)
–
Uit: Kunst en vliegwerk (1957), opgenomen in Gedichten (1974)
Uitgever: G.A. van Oorschot
In ‘Voor de kade’ is een dichter aan het woord die zijn lezers iets wil meegeven. In het eerste distichon zegt hij wat je beter niet kunt doen, in het tweede beveelt hij aan hoe het wél zou moeten. In het kwintet bereidt hij dat op een alleraardigste manier voor.
Even is er natuurlijk de verwarring over hoe het zit het met die meeuwen en dat kind, en of er nu wel of geen sterke wind waait. Het is windstil; de meeuwen voeren hun duikvluchten uit, omdat ze van een kind stukjes brood toegeworpen krijgen.
Emmens gebruikt twee als-vergelijkingen tegelijkertijd. De eerste is louter visueel en zegt primair iets over de meeuwen, namelijk hoe ze kris kras door elkaar vliegen. In de tweede vergelijking ligt het perspectief juist in het beeld: zoals een wolk meeuwen voortdurend van aanblik wisselt, zo verandert ook het verloop van eeuwen. Niets blijft één ogenblik zoals het is, alles is altijd een moment later alweer anders, wie het op afstand beschouwt, ziet de grilligheid van de permanente beweging. Zoals zo vaak, is ook hier de wind dus gebruikt als symbool voor veranderlijkheid en vergankelijkheid.
Omdat alles voorbijgaat, is je tijd aan denken of aan doen besteden dan ook niet zo verstandig. Of je nu het een of het ander doet, je vergooit je tijd ermee, het is een volstrekt onbruikbare, nutteloze besteding. Met één streek veegt Emmens grondslag en drijfveer weg van onze westerse beschaving… In de laatste strofe zegt Emmens hoe het dan wel moet: sta in het leven als een naïef, onschuldig kind, zonder gedrevenheid, zonder ambitie. Dat “ontdooit” de harde tijd, zorgt voor menselijke warmte.
Het is opvallend, hoe de niet bepaald als een christelijk dichter bekend staande Emmens hier gebruik maakt van Bijbelse motieven, Stenen voor brood is afkomstig uit Mattheüs 7: 7-12 (Als een zoon een vader om brood vraagt, zal deze hem geen stenen geven.) Het advies kind te worden verwijst naar Matth. 18:3, waarin staat: Indien gij u niet bekeert en wordt als de kinderen, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan.
Tot slot nog een opmerking over de vorm van het gedicht. Op grond van het rijmschema zou je kunnen concluderen, dat er in feite een regel te veel staat. Na het gekruiste rijm in de eerste vier regels zijn er twee mogelijkheden. De eerste is, dat r. 5 t/m 8 gepaard rijm kennen. De slotregel is dan als het ware extra. Je kunt ook zeggen, dat de twee distichons in omarmend rijm verbonden worden. In dat geval komt regel 5 apart te staan. De twee regels die op deze wijze opvallen, geven precies de kern weer van het gedicht: het besef dat niets het in het leven haalt bij de onvergelijkbare waarde van het warme, tijdloze geluksgevoel dat alleen door kinderlijke onschuld zo zuiver kan worden opgeroepen. Zalig.