LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Klassieker 9: Paul van Ostaijen – Melopee

15 sep, 2000
door Rik Wouters

Meander Klassieker 9

Rik Wouters staat uitgebreid stil bij een gedicht van Paul van Ostaijen dat een en al stilstand ademt, een uiterst trage beweging. Met een hoofdrol voor de witregel.

Melopee

—–Voor Gaston Burssens

Onder de maan schuift de lange rivier
Over de lange rivier schuift moede de maan
Onder de maan op de lange rivier schuift de kano naar zee

Langs het hoogriet
langs de laagwei
schuift de kano naar zee
schuift met de schuivende maan de kano naar zee
Zo zijn ze gezellen naar zee de kano de maan en de man
Waarom schuiven de maan en de man getweeën gedwee naar de zee


Paul van Ostaijen (1896-1928)

Uit: Verzameld Werk, poëzie 2 (1928)
Uitgever: De Sikkel

Paul van Ostaijen heeft “Melopee” voor het eerst voorgelezen op 3 september 1925 tijdens de tweede Nederlandse studieweek voor Kunstgeschiedenis in Antwerpen. Het is voor het eerst verschenen in de rubriek Nederlandse poëzie van de 21ste jaargang van nummer 5 van het tijdschrift Vlaamsche Arbeid. Het werd voor het eerst in boekvorm uitgegeven in Paul van Ostaijen, Verzameld Werk, poëzie 2 (samengesteld door Gaston Burssens) dat Bezette Stad en Nagelaten Gedichten bevat en in 1928 werd uitgegeven door De Sikkel uit Antwerpen.

Wat bij “Melopee” opvalt, is het gewone taalgebruik, de correcte zinsbouw en de gewone, schijnbaar banale inhoud. Van Ostaijen maakt gebruik van dag-dagelijkse woorden die ervoor zorgen dat zelfs voor de niet-geoefende lezer een volledige verstaanbaarheid bereikt wordt; verstaanbaar betekent niet hetzelfde als begrijpelijk. De woorden kunnen zonder probleem ontleend zijn aan een leerboek Nederlands voor het lager onderwijs. De enkele woorden die nu – niet toen – archaïsch aandoen, “moede” en “schuivende”, kunnen daaraan niets veranderen.

“Melopee” valt op door zijn gewone, schijnbaar banale werkelijkheid. Het gedicht is opgebouwd rond vijf ‘hoofdpersonages’ die in volgorde van optreden zijn: “maan”, “rivier”, “kano”, “zee” en “man”. De dichter lijkt een impressionistisch, pastelkleurig, ietwat diffuus schilderij gemaakt te hebben. Het realistische aspect kan niet ontkend worden: over een rivier onder maanlicht schuift immers een kano met een man erin rustig naar zee. Vreemd is wel dat de man, het enige zuivere menselijke element in het gedicht, pas in vers 9 opduikt.

Het is een typisch ‘Antwerps’ gedicht van Paul van Ostaijen: wij zien hem langs de Schelde wandelen tijdens een heldere avond of nacht en een bootje volgen dat op het water langzaam naar zee dobbert. (Hoe is het mogelijk dat de ‘Vlaamse’ literatuur zozeer beslag legt op de metropool: ook Hubert Lampo en Clem Schouwenaars kunnen / konden Antwerpen niet loslaten. Bij de lectuur van “Melopee” zie ik steeds weer Paul van Ostaijen met zijn obligate hoed – kijk er de foto op de achterplat van Verzameld Werk maar eens op na – en met zijn mantel slenteren langs de Schelde.)

De eenvoudige en consequente structuur van het gedicht valt onmogelijk te negeren. “Melopee” bestaat uit twee strofes: strofe 2 heeft het dubbele aantal verzen van strofe 1. De strofes worden van elkaar gescheiden door een blanco-vers dat meer dan gewoon maar een visuele betekenis heeft. Het scheidt de bijna-neutrale weergave uit strofe 1 (“moede” uit vers 2 doorbreekt die afstandelijkheid even) van de persoonlijke commentaar die zijn climax bereikt in de vraag gesteld in vers 10, van strofe 2. Beide strofes evolueren van korte naar lange verzen, vers 6 uitgezonderd. Het gebeurt op een natuurlijke wijze: door het bijvoegen van bijwoordelijke bepalingen waardoor het gedicht aan inhoud en diepte wint. Dit zorgt ervoor dat “Melopee” rustgevend overkomt en dat de sfeer van traagheid, stilstand bijna, gevisualiseerd wordt.

Eigenlijk kan gesteld worden dat vers 1 tegelijk het meest-neutrale en meest-positieve van het gedicht is. Dat vers wordt doorheen strofe 1 uitgewerkt door toevoeging van drie bijvoeglijke bepalingen die echter door hun algemeenheid niets toevoegen of verduidelijken. Ze roepen daarentegen wel vragen op: Waarom is de maan moe? Wat is het doel van die kano? Waarom schuift hij naar zee? Vers 4, het blanco-vers, is het scharnier van het gedicht, hoewel de rivier ook in dit woordeloze vers even traag naar de zee blijft schuiven. Tijdens de verzen 5-6 lijkt de kano iets sneller te bewegen: de korte verzen lijken dit te benadrukken. Het is echter slechts schijn, die misschien in de hand gewerkt wordt door het feit dat de kano soms uit het gezicht verdwijnt: nu eens achter rietstengels, dan weer achter bomen (knotwilgen?), die de grens tussen weide en water weergeven. Dat het slechts schijn is, wordt aangetoond door de verzen 7-8 die praktisch identiek zijn en de traagheid benadrukken.

De verzen 1-8 zijn niets anders zuivere constateringen. In vers 9 treedt de dichter op discrete wijze op het toneel. Hij legt tevens het verband tussen “de kano de maan en de man”: ze zijn gezellen die over de rivier naar zee drijven. In dit ene vers vat hij het gehele gedicht samen. Ook vers 10 is meer dan zomaar een waarneming. Het vraagt naar het waarom van het in vers 9 gelegde verband.

Het gedicht heeft een erg symbolische betekenis. Het is een verslag van Paul van Ostaijens leven. Het leven is een reis met een begin, een doorleven en een einde. Het begin van zijn leven (“de lange rivier”) wordt in het ongewisse gelaten; het ligt ergens stroomopwaarts. Het einde van zijn leven (“de zee”) nadert langzaam: “schuift”, “schuivende”, “schuiven”. Een aantal zaken (“de maan”) heeft ervoor gezorgd, dat zijn leven, dat hem veel heeft bijgebracht (“de kano”), er één was van hoogtepunten (“het hoogriet”) en dieptes (“de laagwei”). Van Ostaijen verzet zich niet tegen het naderende einde. Rustig ziet hij het tegemoet; hij is zich bewust van de zaken die zijn leven hebben beïnvloed en van de elementen die zijn leven zin gegeven hebben. Hoewel hij berust, stelt hij zich toch, maar zonder enige opwinding of ontgoocheling te laten blijken, de vraag naar het waarom van zijn leven.

Een ‘melopee’ is een ritmisch gezang als begeleiding van declamatie. Ritmisch is het gedicht inderdaad: het ‘schuiven’ over de rivier zorgt voor een trage, bijna monotone beweging. Een gezang is het eveneens: de herhaling van de zelfstandige naamwoorden werkt het in de hand. Tot slot: “Melopee” kondigt in al zijn traagheid, stilstand, rust en berusting Paul van Ostaijens laatste gedicht aan, in ieder geval het als laatste gepubliceerde in Verzameld werk, poëzie 2.

Het is “De oude man”, waarin hij zijn eigen einde verwoordt:

De oude magere man in zijn zwarte jas
gelijkt een zwarte plant
Ziet gij dit snokt de angst door uw mond
het eerste smaken van een narkose

____

Rik Wouters

     Andere berichten