door Pim Heuvel
Meander Klassieker 25
‘Die Kunst der Fuge’ van Rutger Kopland is niet één gedicht, maar een vijfluik. Een cyclus van vijf gedichten dat één onderwerp heeft: verandering en het voorbijgaan van de tijd. Of toch niet? Pim Heuvel dwaalt met ons langs de regels, en laat zien hoe alles samenkomt.
–
I
–
Zo dwalen gedachten, dwalen ze zich herhalend
als beken door bergwei, altijd een beetje anders,
–
altijd een beetje hetzelfde, allemaal naar iets
verlangend, een ergens, elders, een herinnering
–
zoekend daar naartoe. En hun verlangen is niets
dan de kracht van water, hun herinnering niets
–
dan oevers; ergens, elders zijn ze de zee.
–
–
II
–
De ruimte van een winters woud van hoge beuken,
en uit de kruinen daalt het, opnieuw en opnieuw,
–
herhaalt zich deze beweging van ooit eens naar later,
voor de duur van dat dalen, blad na blad na
–
Hun herinnering is niets dan deze ruimte, en niets
hun verlangen dan dit vallen, dit zich neerleggen
–
tussen de anderen, dit onvindbaar voorbij zijn.
–
–
III
–
De zwermen vogels boven het dal, die vluchtige
momenten van bij elkaar horen en uiteen vallen,
–
al die herhalingen waarin wordt gezocht naar die
ene beweging, waarin herinnering en verlangen
–
verdwijnen in elkaar, het vinden van die momenten,
en het verliezen. Wat hen bindt en uiteen drijft
–
zijn kou, wind, grijze daken in de diepte.
–
–
IV
–
En hoog in de winterse ijlte voetsporen in de sneeuw,
een man en een vrouw die hierheen kwamen lopen, hier
–
– stappen het enige wat van hen bleef, een paar lijnen,
dunne, door elkaar heen dwalende lijnen, herinnering
–
en verlangen, die beide, maar waaraan en waarnaar –
hier waar wij zijn, niets dan wij, en sneeuw,
–
sneeuw waarin nog geen stap is gezet.
–
–
V
–
Het dwaalt, vloeit samen, valt uiteen, verdwijnt,
en het herhaalt zich, alsof er steeds weer iets
–
moet worden gezocht, gevonden, verloren, gezocht,
alsof er steeds weer iets moet, iets moet zijn
–
voor het verdwijnt en daarna.
—
–
–
Rutger Kopland (1934 – 2012)
–
Uit: Voor het verdwijnt en daarna (1985)
Uitgever: Van Oorschot
Voor mij is dit het gedicht van de beweging. De kernwoorden van deel I zijn: ‘gedachten’ en ‘dwalen’. Het gaat hier om het verschil of de overeenkomst tussen verlangen en herinnering. Is verlangen iets van de toekomst en herinneren iets van het verleden? Ik denk dat dwalen hier niet in de betekenis van zinloos ronddolen, zwerven is gebruikt. Dat is vérdwalen.
In deel II wordt het beeld van vallende bladeren gebruikt om de relatie tussen verlangen en herinnering te illustreren.
In deel III zijn het de bewegingen van zwermen vogels die verlangen en herinnering uitbeelden. In het midden komen ze samen: herinnering en verlangen gaan in elkaar over.
Deel IV laat voetsporen van twee mensen zien in de sneeuw, die als twee lijnen elkaar kruisen. Vóór hen is in de sneeuw nog geen voetstap gezet; het verlangen is een gebied dat nog niet betreden is. Achter hen lopen verlangen en herinnering in elkaar over, ze zijn niet te scheiden.
Deel V biedt geen beeld. Of beter: alle beelden komen erin samen door het woord ‘Het’. Verlangen en herinnering verdwijnen in elkaar. Toekomst en verleden smelten samen.
Leven is beweging. Beweging is herhaling, afwisseling. Heen en weer gaan.
Stilstand is dood. Stilstand is uit elkaar vallen, verrotten. Stilstaand water stinkt.
Beweging is het eerste kenmerk van leven. De heftige beweging bij een paring. Het zaadje snelt op weg naar het eitje. De bloedsomloop als meter van leven. De beweging van de aarde om de zon, van ons sterrenstelsel in de ruimte.
Herhaling is intensivering van de beweging. Het hart klopt, de borst gaat op en neer. De zee kent getijden. Een natuurlijke herhaling is nooit saai, omdat die variaties kent. Man en vrouw komen elkaar nader, gaan uit elkaar, vinden elkaar (veranderd?) weer terug. In de kunst kan herhaling kunstmatig zijn, dreigt het gevaar van eentonigheid. Kunstmatigheid zonder inspiratie is doods. Daarom kijkt de dichter naar de natuur.
Het beeld van water in deel I voor gedachten die dwalen, suggereert de beweging. Wat een beweging: ’als beken door bergwei’. De herhaling is altijd een beetje anders. Verlangen doet bewegen en die beweging leidt tot het omgekeerde: de beweging terug is herinnering. Bij de oevers komt de beweging in een rustiger vaarwater en keert terug aan de herkomst. Herinnering en verlangen zijn samen de zee.
Hoe bereikt de dichter het effect van de beweging? In zin 1 wordt de aanzet gegeven door ’Zo dwalen gedachten’ om te keren in ’dwalen ze’. De toon voor het hele gedicht is gezet. Of moet ik na het tweede ‘dwalen’ een pauze inlassen en ’ze zich herhalend’ als één woordgroep lezen? Dan wordt het herhalen versterkt. Misschien zijn beide mogelijkheden goed. Maar wat is ‘goed’ in een gedicht. Een gedicht wordt door de lezer tot leven gewekt. Een gedrukt gedicht in een gesloten boek is niets.
De alliteratie in beken en bergwei, is ook een herhaling en de herhaling van ’altijd een beetje’ is geen teken van taalarmoede. Niet voor niets gebruikt de dichter het woord ‘ze’ in r. 7. ‘Ze’ staat voor verlangen en herinnering.
Was één deel niet genoeg geweest? Waarom vijf keer hetzelfde zeggen, telkens slechts een beetje anders? Juist de herhaling maakt het gedicht sterk. Boven het gedicht staat ‘Die Kunst der Fuge’. Dat is een verwijzing naar een compositie van J. S. Bach, waarin een hoofdthema telkens met kleine wijzigingen herhaald wordt en omspeeld wordt door afgeleide thema’s, die door elkaar lopen, zoals het contrapunt dat vereist in een fuga. Tientallen malen wordt het hoofdthema herhaald. De luisteraar wordt ondergedompeld in een thema dat hij van alle kanten hoort. Allerlei omkeringen zorgen voor een boeiende compositie.
Herhaling is intensivering van de beweging zeiden we reeds. Zoals de natuur niet zonder herhaling kan, zo de muziek, zo de dichtkunst, zo de schilderkunst.
In r. 3 van deel II staat ‘Herhaalt zich deze beweging van ooit eens naar later’. Naast de notie van ruimte komt de notie tijd, die in de eerste strofe wel aanwezig was, maar niet genoemd werd. De duur van het dalen, het vallen is dan verlangen. Verlangen verlengt de tijd, zei de dichter P.C. Hooft al, maakt de tijd als het ware onbeweeglijk. (Sonnet ‘Geswinde grijsart…’)
Het liggen in de ruimte is herinnering? Waarbij men zich ‘neerlegt’?
In deel III zijn kou, wind en grijze daken de elementen die de vogels van verlangen en herinnering naar elkaar en uit elkaar drijven. De onaangename dingen des levens zoals kou, wind en grijze daken brengen verlangen en herinnering bijeen en jaagt hen evengoed uit elkaar.
Deel IV wordt menselijker, al is de mens in de winter niet meer dan een lijn in de sneeuw. Verlangen en herinnering zijn dun als de lijn en verdwijnen in ’sneeuw, waarin nog geen stap is gezet.’
In deel V worden beweging (verlangen) en tegenbeweging (herhaling) fugatisch samengebracht. Het gedicht is niet af. Na de laatste woorden kun je bij r. 1 van deel I weer opnieuw beginnen. Verlangen en herinnering zijn hetzelfde, het zijn gedachten die dwalen…
Bewegen is ook veranderen. De neiging van veel mensen alles bij het oude te laten, omdat dat een veilig gevoel geeft, brengt verstarring. En verstarring leidt tot de dood.
Hoe vaak zijn religieuze motieven geen vals excuus om niets te hoeven veranderen, slechts een bewijs van zelfgenoegzaamheid of burgerlijke bekrompenheid.
Veel hedendaagse vormen van bewegen stemmen tot nadenken. De rage van het joggen. De ‘beweging’ in discotenten en op houseparty’s, die een vorm van verdoven is om niet aan échte beweging te hoeven deelnemen.
In de stilte van een meditatie zit net zo goed beweging als in een geschilderd stilleven.
In de wereld van de wetenschap is er alleen van vooruitgang sprake, wanneer men blijft zoeken naar nieuwe ontwikkelingen. Ook daar heerst bij sommigen de neiging om baanbrekende ideeën af te remmen en zelfs af te wijzen..
Alles beweegt, panta rei. Is het niet aardig, dat het ‘eppur si muove’ (en toch beweegt zij) van Galilei nog zo actueel blijft? De eerste eis voor kunst is bewogenheid. Die kan niet zonder de controle van het verstand.
Maar nu dwalen we af, geloof ik. Zo dwalen gedachten, dwalen ze.