LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Klassieker 36: Jan Kuijper – Statica

4 sep, 2002
door Joop Leibbrand

Meander Klassieker 36

Leraar Nederlands Joop Leibbrand belicht een gedicht waarin Jan Kuijper een natuurkundeles beschrijft: ‘Statica’. Een losjes geschreven loepzuiver sonnet waarin ‘de leraar er nu al bijstaat als een geslagen hond. Wie niet in het bezit is van de vereiste lading, een sterke persoonlijkheid ontbeert, krijgt het heel, heel moeilijk.’

Statica

Het was een kattevel, ’t miauwde nog.
’t Hing aan een koordje, midden voor de klas.
Ik had de ebonieten staaf; ik was
de kattenmepper, ik, die vooralsnog
niet eens een kat bezat – hoe was dat toch
gekomen? De leraar knoopte zijn das
los, die van zijde was; een staaf van glas
had hij achter zijn rug vandaan. Bedrog:

de spanning vloeide weg, gejoel steeg op,
en ‘Jongens,’ vroeg hij, ‘toe nou jongens, toe.’
Zijn bruine ogen stonden in zijn kop
of hij de hond was die wij moesten slaan.
Geen stok was daarvoor nodig. ‘k Zag al hoe
hij na een droevig jaar op straat zou staan.


Jan Kuijper (1947)

Uit: Oogleden (1979)
Uitgever: Querido

Nadat gedichten van hem verschenen waren in SomaSpektator en Propria Cures, debuteerde Jan Kuijper in 1973 met de kleine bundel Sonnetten, qua stofvinding en behandeling sterk beïnvloed door Adwaita (J. A. dèr Mouw). Oogleden (1979) bevestigde Kuijpers snel verworven reputatie van virtuoos sonnettenschrijver. Het achterplat van de bundel legt de titel als volgt uit: “Een sonnet heeft geen oogleden. Maar in een sonnet, om precies te zijn tussen regel 8 en 9, gebeurt iets dat je met de beweging van een ooglid zou kunnen vergelijken. De fictieve werkelijkheid verandert er plotseling, wordt werkelijker of droomachtiger, of je valt van de ene droom in de andere, of van de werkelijkheid nu in de werkelijkheid toen, of omgekeerd.” Dit suggereert dat de lezer van een sonnet van Jan Kuijper de ogen slechts één keer opnieuw hoeft op te slaan, en dan nog precies daar waar hij de verschuiving verwacht. Statica toont echter aan, dat je Kuijper op z’n minst met knipperende ogen leest.

Het gedicht verplaatst ons in terugblik naar het begin van een schooljaar, een natuurkundeles in vermoedelijk een derde klas, blijkens de laatste regel gegeven door een nieuwe docent. De ik-figuur vertelt hoe hij enerzijds tot zijn eigen verbazing actief deelnam aan de handeling, maar anderzijds als een soort waarnemer of procesbewaker schijnbaar koel registreerde en evalueerde. Omdat het een eigen herinnering van de dichter betreft, zal het zich afspelen in de beginjaren zestig van de vorige eeuw. Leraren droegen toen nog dassen. Nog net.

’Statica’ is de leer van de statische elektriciteit en beschreven wordt de klassieke proef waarmee kan worden aangetoond hoe negatieve en positieve lading wordt opgewekt en hoe die elkaar aantrekken en vervolgens neutraliseren. Voor al diegenen die evenals schrijver dezes minder dan rudimentaire kennis van de vroegere natuurkundelessen hebben overgehouden: een staaf van hard rubber (eboniet) wordt positief geladen door hem langs een kattenvel te wrijven; een glazen staaf die je opwrijft met een zijden doek wordt juist negatief. Uit het feit dat de twee staven elkaar niet afstoten maar juist aantrekken, blijkt vervolgens hun tegengestelde lading, maar de aantrekking houdt meteen ook de ontlading in, waardoor ze het vermogen verliezen lichte stoffen aan te trekken.
’Statica’ is ook een ander woord voor evenwichtsleer, eveneens een vertrouwd natuurkundig onderwerp. Het komt in het gedicht niet als zodanig aan de orde, maar alles wat er gebeurt wijst op een sterke dynamiek die een wankel evenwicht grondig verstoort.

De interactie tussen leraar en leerlingen berust op een geheel eigen, door buitenstaanders of nieuwkomers vaak niet doorziene chemie. Een ervaren leraar met overwicht en gezag (de termen zijn niet geheel en al synoniem) presenteert de doorbreking van de dagelijkse lesroutine, die een ‘proef’ nu eenmaal is, als een beloning voor een goede werkhouding en maakt er vervolgens iets bijzonders van. Hij hanteert een vaste regie, beheerst het hele proces, boeit door een zorgvuldig opgebouwde verrassing, wordt zelf niet verrast. Bij deze leraar werken de leerlingen, genietend van het ‘andere’, optimaal mee, al is het maar in de hoop dat het zo lang mogelijk mag duren, liefst de hele les. Maar wee de onervaren nieuweling die denkt dat een leuke activiteit volstaat om een klas voor zich te winnen. Hij levert direct al zijn wisselgeld in en dat kan genadeloos beschouwd worden als een zwaktebod, een uitnodiging tot wanorde.

Hier gaat het meteen bij het begin al mis. Het kattenvel hangt nog niet, of de miauwgeluiden zijn niet van de lucht. Einde proef zou je zeggen, maar de nieuwe leraar gaat natuurlijk door. Hij kiest de ik als zijn assistent, die zich tot aan nu afvraagt waarom juist hij (let op dat herhaalde ‘ik’, ‘ik’, ‘ik’). Ja, wie neem je op zo’n moment? Natuurlijk een leerling van wie je verwacht dat hij braaf meewerkt, een knulletje dat er lief en aardig uitziet, waardoor Kuijper met terugwerkende kracht ineens geconfronteerd wordt met het beeld dat anderen toen kennelijk van hem hadden. Hij was ‘anders’, stond in zeker opzicht buiten de klas (op dit moment ervóór, in feite op dezelfde plaats als de leraar), had ook geen deel aan het gejoel. De leraar zal wel niet vermoed hebben met welke wijze blik de jonge leerling de situatie taxeerde…

Als de twee staven tegen elkaar worden gehouden, is de proef ten einde. Natuurkundig gebeurde er wat er moest gebeuren, daarin schuilt het ‘bedrog’ niet (tenzij mede bedoeld wordt dat de klas niet snapt waarom de staven nu zelfs het kleinste snippertje papier niet meer aantrekken). De leerlingen voelen zich ‘bedrogen’, omdat hun was voorgespiegeld dat ze iets bijzonders te zien zouden krijgen, wat behoorlijk tegenviel. Was dat nu alles? Het beetje aandacht dat er was verdwijnt, maar anderszins neemt de spanning juist toe. Het wankel evenwicht tussen klas en leraar is voorgoed verbroken en het zal tussen die tegenpolen een ongelijke strijd worden, omdat de leraar er nu al bijstaat als een geslagen hond. Wie niet in het bezit is van de vereiste lading, een sterke persoonlijkheid ontbeert, krijgt het heel, heel moeilijk. Juist in het onderwijs gelden de hardste wetten….

     Andere berichten