LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Klassieker 47: Jac. van Hattum – Visvangst

20 aug, 2003
door Pim Heuvel

Meander Klassieker 47

Pim Heuvel breekt een lans voor ‘Visvangst’ van Jac. van Hattum in één van de allerkortste analyses in de historie van de Klassiekers.

Visvangst

Sprank’lend opgeslagen
uit het diepste diep,
waar het stenen prinsje
onder wieren sliep;
waar de goud-dukaten
in de gulden schrijn
onder grijze mossels
goed geborgen zijn;
waar de meermin ‘s avonds
van de mensen zingt;
waar de bronzen paling
zich door lijken wringt;
sprank’lend opgeslagen,
blikt de vreemde vis
in het licht der dagen,
dat zijn licht niet is.
En mijn hand ontschoten,
schiet hij in het diep,
waar het stenen prinsje
reeds zijn speelnoot riep.


Jac. van Hattum (1900 – 1981)

Uit: Het Heksenkind (1965)
Uitgever: Heideland

Iemand heeft een vis uit het water geschept, die spartelt in zijn hand, alsof hij protesteert. Hij hoort thuis in het diepe water. De vis voelt zich een vreemde (r. 15 ) buiten het water in het felle licht en de vanger gunt de vis zijn watervrijheid weer. Is dit gedicht alleen een sentimenteel verhaaltje over een edele ‘dierenvriend’? Er zitten voor mijn gevoel onder de eerste betekenislaag meer betekenissen, zoals het een goed gedicht past.

Er staat niet zomaar in de tweede regel ‘uit het diepste diep’. Een betekenis van dat diepste diep kan een verwijzing zijn naar het onbewuste. Soms lijkt het of uit het onbewuste een gedicht naar boven komt, dat maar niet wil loskomen.
Waarom die eventuele verwijzing naar poëzie? Omdat in dat diepste diep een wereld van schoonheid schuil gaat. En de openbaring – in de meest letterlijke betekenis – berust niet op een wilsact van de schrijver, maar geschiedt op een moment dat in het gedicht zelf besloten ligt. Zo is dit gedicht een pleidooi voor de autonomie van de poëzie. Zolang het stenen prinsje slaapt, gebeurt er niets.
Er lijkt me verwantschap tussen ‘het stenen prinsje’ met Het Steenen Kindje van Martinus Nijhoff, met de beroemd geworden regels:

Maar toen ik nader acht ging geven,
Was het de steenen cherubijn
Die zich, als smeltend losgeheven,
Had vrij gemaakt van de fontein –


In beide gedichten is er sprake van muziek die het gedicht bevrijdt en het tot leven brengt. In Visvangst is het de meermin die ‘s avonds zingt, in Het Steenen Kindje van Nijhoff is het muziek die ‘s avonds op een plein ten gehore wordt gebracht. Van Hattum gebruikt nog drie beelden: de verborgen goudstukken, het zingen ‘s avonds van de meermin en de paling die uit het dodenrijk komt. Het zijn weer beelden die buiten de wil van de mens hun werking vinden, waardoor het gedicht de sfeer van een sprookje krijgt. Het sprookjeseffect wordt versterkt door het woord ‘meermin’ in r. 9 dat een echo oproept van Andersens sprookje De kleine zeemeermin.

Het is een gedicht uit de eerste helft van de 20e eeuw. Van Hattum heeft met Ed Hoornik en Den Brabander in 1937 de bundel Drie op één perron geschreven, waardoor men van de Amsterdamse school ging spreken, een groepering die – tegen de voorschriften van Forum in – weer een plaats voor de schone vorm opeiste, maar die in het politieke geweld van de Tweede Wereldoorlog ten onderging. Het metrum bestaat uit trocheeën. De even regels rijmen, de oneven regels niet, wat de indruk wekt dat de regels in paren bij elkaar horen. De enjambementen na elke oneven regel versterken dat idee.

     Andere berichten