Als aankomend filosofe heeft Anna de Bruyckere in haar poëzie iets te zeggen. Ze bewondert Vicky Francken, winnares van de Meander Dichtersprijs 2008, maar heeft zo haar kanttekeningen bij flarf. Jeroen Dera ondervroeg haar.
Kun je een omschrijving geven van het type poëzie dat jij schrijft: wat is kenmerkend op inhoudelijk gebied, wat voor vorm prefereer je, welke dichters beïnvloeden je?
Ik schrijf naar mijn idee vrij helder, toegankelijk en soms op het randje van wat nog kan qua pathetiek. Van anderen hoor ik dat laatste nooit bevestigd, en hoor ik dat mijn poëzie helemaal niet zo toegankelijk is. De beelden zijn helder, de grammaticale structuren ook, maar de betekenis laat zich niet al te gemakkelijk vangen.
Ik ben iemand van het vrije vers. Toch houd ik erg van allerlei soorten rijm, maar niet van rijmschema’s. Ik kom vaak uit bij een regelmatige strofe-indeling. Misschien is dat een tegenhanger van de compressie van veel betekenis in weinig woorden. Of een soort rustpunt voor de lezer opdat hij de moed heeft om aandachtig, stap voor stap, te lezen.
De dichters die me beïnvloeden zijn natuurlijk dichters die ik bewonder. Ruth Lasters, Ingmar Heytze, Maria Vasalis, Vicky Francken, Joke van Leeuwen en Charles Ducal springen er op dit moment voor mij uit.
Wat maakt deze dichters volgens jou zo bijzonder?
Ik heb het gevoel dat ze elk een eigen geluid hebben, ook al ken ik van niet allemaal een heel oeuvre of, in elk geval, een flinke stapel gedichten. Er steekt iets achter hun poëzie, wat bevestigd wordt als je een paar gedichten van hen leest. Kenmerkend voor hun werk is een bepaalde toon die in al hun gedichten voorkomt. Daardoor ontstaat eenheid in hun werk. Nu wil ik niet beweren dat andere dichters geen eigen stem hebben, maar bij mijn favorieten valt die me op. In positieve zin.
Hoe ben je in aanraking gekomen met poëzie?
Ik deed samen met een vriendin mee aan de bonte avond op school toen ik in de eerste of tweede klas zat. We zouden een liedje zingen en dat ook zelf schrijven. Ik zou de tekst maken. In het Engels, uiteraard! Dat boeide me eigenlijk wel, ook omdat het van die zoetsappige dagboekteksten waren. Later ben ik toch in het Nederlands gaan schrijven, maar waarom weet ik niet meer. Dat ging me natuurlijk beter af. Dankzij wat stimulatie bij de Kunstbende, waarvan ik lid was, en een leraar die op het juiste moment de juiste hoeveelheid interesse toonde, begon de echte liefde voor poëzie. En sindsdien geldt de regel dat hoe meer ik lees en schrijf, hoe meer ik wil leren kennen en schrijven.
Hoe denk je, als jonge dichteres, over de mogelijkheden van de nieuwe media voor de poëzie?
In de letterlijke integratie van nieuwe media in poëzie ben ik niet zo geïnteresseerd, noch voor mezelf, noch op poëziegebied in het algemeen. Ik heb onlangs kennisgemaakt met flarf en een flarfdichter, Jeroen van Rooij, en dat beviel me wel. Zijn teksten zijn interessant, grappig, ze prikken, ze dagen uit. Als studente filosofie ben ik veel bezig met allerlei soorten betekenis. In die context vind ik flarf intrigerend, maar qua poëzie vind ik dat het vaak ongeleide projectielen oplevert. Er komen mooie dingen uit, maar lang niet altijd. Ik moet hier mijn woorden voorzichtig kiezen omdat ik voor mezelf geen volledige poëtica heb ontwikkeld die consistent is, maar ik sluit me bij de opvatting aan dat creativiteit niet zozeer in het resultaat ligt, als wel in het proces. Ik wil niet beweren dat een dichter een boodschap moet hebben, of zelfs een missie, maar ik ben wel geïnteresseerd in zijn specifiek gezichtspunt. Wanneer die poëzie uit een bepaald perspectief is geschreven, kan ik me dat als lezer ook aanmeten. Je kunt misschien zeggen dat het perspectief van de flarfdichter blijkt uit de keuze van zijn methode en uit wat hij uiteindelijk aan elkaar koppelt, maar ik vind dat niet bevredigend genoeg.
Wat me er wél onverdeeld in aanspreekt: de integratie van banale zinnetjes, onder andere van het internet. Dat is namelijk wel de afspiegeling van de wereld waarin wij leven. In die zin kan en wil ik me niet afsluiten van nieuwe media. Het verandert je eigen beleving van de wereld, van tijd, ruimte en afstand, misschien zelfs je mensbeeld. Dat sijpelt natuurlijk door in je poëzie. Wat me ook aanspreekt: mooie sites die haast fungeren als (internationale) poëziebibliotheek. Ik noem er eentje: lyrikline.org.
Leent jouw poëzie zich goed voor voordracht?
Voor een beginner treed ik vrij veel op. Ik vind het erg leuk om te doen. Je hebt een zeer direct contact met je publiek, en je objectiveert je teksten als het ware: je kunt je makkelijker verplaatsen in je toehoorders. Zo kun je je teksten met andere ogen bezien. Je merkt wat werkt en wat niet, soms zelfs wat ergens ‘moet’ staan.
Mijn poëzie leent zich er goed voor. Ik hou erg van ritme en cadans, en dat maakt dat het leuk en makkelijk voordragen is. Het is denk ik ook leuk om naar te luisteren. Toen ik veertien was, heb ik eens een optreden gezien en gehoord van de Woorddansers. Dat heeft mijn ogen geopend voor het performatieve aspect van poëzie en ook voor ritmiek en cadans. Oók op papier is dat een belangrijk aspect van een gedicht.
Je viel al eens in de prijzen met je gedichten. Wat doet dat met je?
Prijzen winnen is altijd heel erg leuk. Vroeger won ik nooit kleurwedstrijden; dat maak ik nu goed met mijn gedichten! Het is vooral een enorme stimulans voor je dichterschap. Het is een teken dat mensen je werk waarderen en ervan genieten. Vervolgens is het aan jou om te bepalen of jouw opvatting van poëzie strookt met die van de jury of het publiek, die opvatting waaraan jouw werk dan blijkbaar voldoet.
Ik heb het geluk gehad om herhaaldelijk in de prijzen te vallen, bij verschillende soorten wedstrijden, met een verschillend deelnemersveld. Die wetenschap versterkt het zelfvertrouwen. Het gebeurt natuurlijk ook dat je niet wint, en dat is altijd een ontnuchtering. Dat plaatst je weer met beide benen op de grond, en het opent je ogen voor andere talenten en hun prachtige werk. Het stimuleert me ook. Te weten dat zulke mooie dingen gemaakt kunnen worden, smaakt naar meer. Van de ander, en van mezelf.
Hoe ziet je toekomst op poëzievlak eruit?
Op langere termijn is er natuurlijk de hoop op publicatie. Op de juiste momenten ben ik de juiste mensen tegengekomen, waardoor die stap voor mij misschien dichterbij ligt dan voor anderen. Ook dat geeft zelfvertrouwen. Soms is het ook beangstigend: mensen verwachten iets van je, namelijk dat je een hele reeks goede gedichten schrijft. Ze denken dat je dat kunt, terwijl jij degene bent die bij elk gedicht opnieuw moet beginnen. Als ik een tijd niet heb geschreven, bekruipt me soms zelfs de angst dat ik het verleerd ben, hoewel ik niet weet wat ik dan verleerde, of hoe ik het leerde. Het merendeel van de tijd is het toch wikken en wegen, veel denken, wat dingen opschrijven, soms ermee aan de slag gaan. Het resultaat verbloemt soms dat de weg ernaartoe geen rechte weg was, maar eerder een stadswandeling zonder gids in een nieuwe stad.