Mijmerende invallen, dwaalwegen van Bernlef
door Jan Pollet
‘Hier waar het gedicht niet kan komen/ de woorden elkaar afstoten/ dit is wat men noemt ‘het vrije veld’. Met deze ironische aanzet zet Bernlef de bakens uit voor Dwaalwegen, zijn jongste dichtbundel die gekruid is met de klassieke Bernlef-ingrediënten, zoals daar zijn: de onkenbaarheid van de werkelijkheid, het afwezige en de onmogelijkheid om datzelfde afwezige in taal te vatten. ‘Dwaalwegen’ is in dat opzicht een metafoor die goed de vertrouwde Bernlef-lading dekt want, zo gaat het openingsgedicht verder: ‘Toch moet het hier ergens zijn, beginnen/ wat men later zijn herinneringen noemt / Maar nu nog een toestand waar geen mens/vat op heeft, waarvoor geen woorden zijn’.
Dat wordt een potje gevat omcirkelen van de leegte, denk je als goedmenende lezer en inderdaad, dat is wat de daaropvolgende tachtig pagina’s doen: onbestemd erop los mijmeren in een vorm die aan gedichten doet denken maar zich zelden waarmaakt als een echt gedicht. Ik zal me niet wagen aan een sluitende definitie van wat een tekst tot een gedicht maakt. Maar ik denk dat velen het met me eens zullen zijn dat ‘Ook al is de piste leeg/ klinkt daar nog het hoefgetrappel/ van de lippizaner’ een onbenullig verwoord afwezigheidsbeeld is; dat ‘Scherp maar naar de kern toe/ steeds verder vervagend’ een would-be haiku omschrijving is van schaduwen; dat ‘Wat dit betekent?/ Het voorbijgaan van tijd, meer niet./ Niet meer?’ een vermoeiend spelletje woorden omkeren is; dat ‘Een aanzoemende bij weet precies/ wat hij zoekt: eerst zien, dan eten.’ niet alleen een monster van een dichtregel is maar zich bovendien ook nog eens aan onovertroffen pseudowijsheid bezondigt; dat ‘De ware kunstenaar heeft het nakijken/ ziet van hem af en schept met de hand/ de leegte die de vogel achterliet, de tak waarop hij zat/ nog lichtjes trillend boven de stromende rivier.’ eerder de prijs van de flauwe woordspeling verdient dan het predicaat ‘gedicht’.
Gênanter wordt het wanneer het stijlmiddel ‘humor’ op de proppen komt:
Een duif is geen vogel
een duif is een steen
die wanhopig probeert zich te voegen
in de muren van de huizen. (…)
Van dergelijke voor het oprapen liggende woordspelingen wemelt het in Dwaalwegen. Soms ontaardt de humor in pure onderbroekenlol, zoals in het gedicht ‘Processie’, waar ik hier even ruim uit citeer voor het geval men mij van overdrijving zou verdenken:
Terwijl iedereen devoot zijn blik ten hemel hief
hield hij de zijne op de teder uitgestulpte anus van het paard gericht
rond en dampend vielen de vijgen voor hem neer
Hij bukte (god of de natuur had hem en tonsuur geschonken)
en schoof ze een voor een met zijn korte bezem op het blik
net als de paarse prelaat die voor hem liep volledig in zijn werk verdiept
Heilige Maagd Maria, moeder Gods, mompelde het volk en
weer viel een vijg en toen een regen kleinere
alsof het paard gevolg gaf aan hun bede
(…)
Daar kan zelfs de eerste de beste folkloredichter niet aan tippen en dan heb ik nog niet de laatste in diepzinnigheid overslaande regel geciteerd: ‘(misschien telde hij de vijgen/ voor hij ze van het blik omzichtig in een jutezak liet glijden)’.
De bundel besluit met een reeks vormeloze en weinig geïnspireerde gedichten over uitvinders (Daguerre, Sax, Nobel, et cetera) die de titel van de bundel nog eens in herinnering moeten brengen: gedichten en uitvindingen komen tot stand langs de dwaalwegen van de geest. Helaas voor Bernlef heeft zijn gedool en gedwaal weinig opgeleverd. Indien dit manuscript anoniem op de redacteurstafel van de uitgeverij was beland dan had elke redacteur de publicatie ervan verijdeld. Maar in het geval van een gevierd schrijver als Bernlef heeft men blijkbaar van elke kritische ingreep afgezien en blijft er niets meer dan een wegdwalende bundel met mijmerende … ja, wat? … invallen.
*****
Bernlef (1937) schrijft gedichten, romans, verhalen, toneelstukken en essays. Zijn poëziebundel Morene kaapte in 1962 de Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam weg. In 1984 werd zijn volledig oeuvre bekroond met de Constantijn Huygensprijs en in 1994 werd hem de P.C. Hooft-prijs toegekend voor zijn poëzie.