Vittende prediker scandeert erop los
door Maarten Hamelink
Het imago van de preek, hoe zou het daarmee gesteld zijn? Niet al te best gok ik. Met het leeglopen van de kerken is een literair (?) genre min of meer op non-actief gesteld. Ook in de taal toont de tijdgeest haar macht, juist daar. Maar dan is er H.C. Ten Berge.
In Hollandse sermoenen (een sermoen is een preek) kiest de zeventigjarige dichter de preek als voertuig voor zijn jongste poëzie. Een gewaagd experiment waarmee Ten Berge de aandacht weet te vangen. Dat doet hij geëngageerd en met – meer dan – het nodige venijn. De dichter schreeuwt, scandeert en hamert er lustig op los. Al meteen op pagina één gaat het er stevig aan toe:
de venijnige macht van bankierende
wormen, zaai paniek onder wezels
& jakhalzen van de beurs. Knaag
aan de vezels der communicatie.
(…)
Dit ‘Zweepvormig sermoen’ gaat zo nog even door, waarbij de woorden door de uitgever letterlijk als een zweepslag over de pagina zijn uitgestort. Wat al te flauw. Maar los daarvan, wat houd je aan zo’n vers over, behalve de wetenschap dat de kredietcrisis de wereld van de poëzie is binnengedrongen? Ten Berge lijkt erop uit wereldbeelden te ontregelen en wil religies en vooral de vertolkers ervan de spiegel voorhouden. Meer nog, hij klaagt ze aan. In combinatie met de stijl van de donderpreek levert dat beklemmende momenten op, zoals deze:
en de zalige dreiging van overdraagbare wellust
opgewekt door de geoliede tong van George W.
of twee angstaanjagend aantrekkelijke kapers
in dienst van de enige God –
Olie en erotiek, beurtelings als gedaanten van een politieke maskerade. In één beweging trekt de dichter alle Amerikaanse motieven om Irak binnen te vallen overhoop om ook de radicale islam een gevoelige slag toe te brengen. En ook legt hij zijn vinger bij de twijfelachtige beweegredenen waarmee ‘religieuzen’ hun daden legitimeren. Als gezegd, het is een van de momenten waarop de dichter in zijn opzet slaagt om de aanklacht over te dragen. Helaas gebeurt dat met zoveel geweld dat Ten Berge toch vooral zichzelf overschreeuwt. Een gekwelde woordenvloed is het resultaat. ‘Wees de gek in de struiken / Speel tourette in de straat’ dicht Ten Berge in ‘Sermoen voor dovemansoren’. Daar werkt de humor nog voldoende relativering in de hand. Iets wat in bijvoorbeeld ‘Sermoen voor een donkere spiegel gedacht’ ontbreekt.
is wijsheid zoekgeraakt
Je leidt een leven van respijt.
Je bent door zelfbedrog gehavend,
Als een mazzelkont door de fortuin gespaard.
Door deze toon haak ik als lezer na twee verzen af. En dan gaat Ten Berge nog heel lang door. Wel is er sprake van een scherpe tweedeling in deze bundel, die bij elkaar dik honderd bladzijden telt. De eerste vijftig daarvan gaan van dik hout zaagt men planken. Dan opeens verstomt het lawaai en neemt de dichter tijd. Tijd die hij niet heeft, zoals hij herhaaldelijk laat weten. Dan is heel even een lichtstraal te zien van wat hier misschien werd bedoeld; oprechte kwaadheid in ontroering gebracht. Lees dit vers uit een tiendelig ‘Sermoen aangaande het paradijs’, getiteld ‘Een lunch in Linho’:
en geen plaats.
Een kleur misschien, een boog van de veranda
Die de tafel met het middageten in schaduw houdt.
De wijnkaraf gekoeld, het dienblad
Hier observeert Ten Berge als de bekwame dichter die hij is. Hij vangt in taal een stemming die een verandaboog, de wijnkaraf of een geur van dennenhars opeens hemels leven inblaast. Een paradijselijke toestand die je als lezer meemaakt.
Ten Berge (1938) is een gelauwerd schrijver. In 2006 ontving hij de P.C. Hooft-prijs. Zijn oeuvre omvat poëzie en proza, maar ook als vertaler en essayist heeft Ten Berge zijn sporen verdiend. Dat de preek als poëtisch instrument een opvallende keuze is, is zacht uitgedrukt. Poëet en prediker lijken onverenigbaar. Meestal. Dat ze elkaar in zeldzame gevallen kunnen verdragen bewijst wat mij betreft Barack Obama. In zijn veel geroemde speeches zijn vorm en inhoud een symbiose aangegaan die aan poëzie grenst, uitgesproken van het spreekgestoelte.
Het kan dus, maar Ten Berge gaat in de vorm te zeer achterover leunen. Zijn venijn komt een paar keer door, maar ademt per saldo te weinig doorbloede woede. Hij lijkt dat zelf in te zien, al zijn we dan al aanbeland op de laatste pagina’s waar hij schrijft: ‘De zittende vitter houdt stand in zijn stoel in de tuin / en verdedigt een stilte van voor de geboorte.’ Ja, de zittende vitter, dat is hij zelf.
*****
Hans C. ten Berge is veelvuldig bekroond, zowel voor zijn poëzie als zijn proza. Hij verzamelde verhalen van Noord-Amerikaanse indianen, Azteken, Eskimo’s en van Siberische volken. Zijn interesse in oude beschavingen en voorheen schriftloze culturen voerde hem onder meer naar Canada, Groenland en Mexico. Vanaf het begin van zijn dichterlijke bezigheden is hij zowel als dichter als vertaler actief. Het werk van Ten Berge bevat veel verwijzingen naar andere teksten en naar citaten van dichters die hij vertaalde waaronder T.S. Eliot, Mark Strand en Ezra Pound. Zijn vorige dichtbundel Het vertrapte mysterie verscheen in 2004.