LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Charl-Pierre Naudé – sien jy die hemelliggame

10 feb, 2009

‘n Vreemdeling onder beleg

door Joop Leibbrand

Nu veel aandacht uitgaat naar Antjie Krog vanwege haar tweetalig uitgegeven Gedichtendagbundel Waar ik jou word is het misschien een goed moment te wijzen op een van die vele andere Zuid-Afrikaanse dichters die óók de moeite waard zijn. Zo is in de onvolprezen Zeeuwse Slibreeks een mooi vormgegeven, rijk geïllustreerde en eveneens tweetalige bundel van Charl-Pierre Naudé opgenomen, werk dat deels de vrucht was van een verblijf in het Kunstencentrum in Vlissingen. Een kleine tien jaar terug stond Naudé volop in de belangstelling. Komrij nam in 1999 in De Afrikaanse poëzie in 1000 en enige gedichten acht gedichten van hem op en tijdens Poetry International 2000 werd er onder leiding van Robert Dorsman een vertaalproject aan zijn werk gewijd waaraan naast een viertal buitenlandse dichters vijf Nederlandse dichters deelnamen: J. Bernlef, Judith Herzberg, Ed Leeflang, Willem van Toorn en Anne Vegter.

Naudés sien jy die hemelliggame opent met het gedicht dat in dat vertaalproject centraal stond en waarvan de verschillende versies de noodzaak van het vertalen van Afrikaanse poëzie lang niet allemaal onweersproken laten. Elisabeth Eybers merkte ooit over het Afrikaans als dichttaal op: ‘Afrikaans is nie alleen die taal van my bewuswording nie, maar ek voel oortuig dat dit poëties bruikbaarder is as Nederlands, veral vanweë sy groter soepelheid en bondigheid. Die blote feit dat mens gewoonlik ‘n aantal lettergrepe minder nodig het in Afrikaans as in Nederlands om presies dieselfde uit te druk, is al prosodies ‘n wins.’ Het Afrikaans kan uitstekend op eigen benen staan, is door Vlamingen en Nederlanders uitstekend te begrijpen, en waar zij behoed moeten worden voor de valkuilen die er natuurlijk wel zijn, zouden annotaties kunnen volstaan.

In sien jy die hemelliggame kreeg ‘Inisiasie’ (initiatie, inwijding) de vertaling mee van Bernlef, maar het is aardig om te zien hoe de anderen ermee omgingen. Van de vetgedrukte regels volgen achtereenvolgens de vertalingen van J. Bernlef, Anne Vegter, Judith Herzberg, Ed Leeflang, Willem van Toorn en Robert Dorsman zelf. (Zie voor de complete teksten Tirade van december 2000; ook het citaat van Eybers is daaruit afkomstig.)

INISIASIE

Dit was op een van daardie dae wanneer,
so meen sommige mense, niks gebeur nie.

Niks het op die hoewe beweeg nie
behalwe onbespeurbaar, die aarde.
In die verte was die smeulende geweerlope
van ‘n steengroef se gruishope.
Ek onthou hoe helder die venster
se skaduwee op die vloer lê;
die beklemmende slaap daarna:
realiteit en droom is twee emmers
van dieselfde waterdraer.
In die middag en my droom se gedeelde halflig
moes ek heidense maskers aanpas,
oorspronklikes van my eie vervalste gesig.

Die kussing se rooster was in my gesig afgedruk soos vlerke,
toe ek wakker skrik en vaskyk teen my muurplakkaat
van ‘n Afrika-gesig met diep inisiasiemerke.

 

Bernlef: Zo’n dag waarop er / volgens menigeen niets gebeurt.
Vegter: Het was een van die dagen waarvan / sommige mensen zeggen: er gebeurt niets.
Herzberg: Het was weer zo’n dag / waarop, volgens sommigen, / niets gebeurt.
Leeflang: Het was op een van die dagen waarop / zo denken sommigen niets gebeurt.
Van Toorn: Dit was op een van die dagen dat er, / denken sommigen, niets gebeurt,
Dorsman: Het gebeurde op zo’n dag wanneer er, / althans volgens sommigen, niets gebeurt.

Het tweede fragment:

Bernlef: Die namiddag in gespleten droomlicht / moest ik een heidens masker passen, / het origineel van mijn vervalste gezicht.
Vegter: In die middag en dromend in het gesplitste halflicht / moest ik mijn heidens masker weer op,
Herzberg: Die middag moest ik in droom / in halveerd halflicht, heidense / maskers passen, eerder / mijn eigen, namaakgezicht.
Leeflang: In schemerlicht van middag en droom / had ik heidense maskers te passen, / voorgangers van mijn eigen verkeerde gezicht.
Van Toorn: In het gespleten halflicht van droom en middag / moest ik heidense maskers passen, / originelen van mijn eigen vervalst gezicht.
Dorsman: ‘s Middags laat moest ik in het gedeelde halflicht / van mijn droom heidense maskers passen, / exemplaren van mijn eigen vervalste gezicht.

Soms lijkt het erop alsof poëzievertalers Nijhoffs bekende uitspraak ‘Lees maar, er staat niet wat er staat’ wat al te letterlijk nemen en juist bij Afrikaans lijkt de noodzaak daartoe het minst aanwezig.

Maar terug naar de bundel van Naudé, die zeker in de eerste afdeling met nadrukkelijk zo benoemde ‘politieke gedichten’ te beschouwen is als een inwijding van de lezer in de bestaans- en identiteitscrisis van de bewust levende Afrikaner. Deze gaat noodzakelijk gebukt onder de tegenstellingen waarmee hij dagelijks wordt geconfronteerd en die moet leven onder het perspectief van een constante, van binnenuit komende geweldsdreiging die inherent is aan dít land van déze mensen in déze tijd.
Hoe Naudé die dreiging metaforisch oproept is even effectief als beklemmend: wat een onschuldig decor zou moeten zijn, blijkt de angstaanjagende essentie van een samenleving, een transformatie die zich ook in de ik zelf voltrekt.

Op ‘Inisiasie’ volgt een tweeënhalve bladzijde tellend prozagedicht getiteld ‘Democrasie’, waarin Naudé zich een cultuurpessimist toont met twee gezichten, enerzijds de verdwijning betreurend van de ‘grote’, ideële democratie van het gehalte Marx, Mandela, Rosa Luxemburg, maar anderzijds diezelfde democratie haar onaantastbare ‘heiligheid’ ontnemend door openlijk te betwijfelen of van de volkswil en het ‘one man, one vote’-principe veel goeds komt. Het tragische is, stelt Naudé, dat zoveel veelheid juist tot een enkelvoud dreigt te leiden waarin de democratie zichzelf bedriegt: ‘Eén heerser wat regeer. Elkeen van ons, ‘n replika van die heerser.’

Veelzeggend voor Naudés politieke geëngageerdheid is de noot die hij toevoegt aan het gedicht ‘Reconstruksie’ (over de moord op twee naamloze immigranten). In de vertaling van Robert Dorsman: ‘geweldsmisdrijven zijn aan de orde van de dag in het huidige Zuid-Afrika. De Zuid-Afrikaanse regeringen van na de apartheid worden er vaak van beschuldigd dat ze de openbare veiligheid niet kunnen garanderen. Het antwoord luidt steevast: Alles komt goed, we zijn bezig om de oude apartheidsstructuren te reconstrueren. Tot zover niets aan de hand. Maar helaas ontstaat in toenemende mate de indruk dat het huidige niveau van wreedheid en misdadigheid misschien met iets onheilspellenders te maken heeft: het verborgen oogmerk van een revolutie.’ Het is geen notitie die je in een dichtbundel verwacht – ze is strikt genomen ook overbodig omdat de gedichten zelf de stellingname onverbloemd duidelijk maken -, maar het tekent de dichter die de boeteprediker moet zijn van een wereld waarin het om wel wat meer gaat dan straatrumoer.

‘Suiwer wiskunde’ fulmineert tegen de leugenachtigheid van de machthebbers, maar stelt ook dat veel gevaarlijker dan de kwade wil, de wil is die juist níet kwaad is, omdat met ‘slegs één, enkele/ opregte mens’ het kwaad van Treblinka, en Auschwitz zo weer kan beginnen, want ‘van hulle het ons vandaag/ meer as genoeg.’
‘Jakobsleer’, geschreven bij het ter gedachtenis van de Boerenoorlog opgerichte Voortrekkersmonument, sluit de politieke gedichten af. Kern is de ervaring dat juist daar waar een levende herinnering zou moeten worden opgeroepen, de werkelijkheid van toen onvoorstelbaar is – even onvoorstelbaar als dat iets vergelijkbaars vandaag zou kunnen gebeuren. Omdat dat ‘onvoorstelbare’ in de optiek van Naudé al volop aan de gang is, krijgen de woorden daarmee een cynische, beslist omineuze ondertoon. Het gedicht maakt ook duidelijk wat in de poëzie van Naudé als zwakte gezien kan worden: naast een zekere wijdlopigheid is dat een soms al te grote explicietheid en de neiging poëtische zeggingskracht ondergeschikt te maken aan denkkracht.

In de twee afdelingen die de bundel completeren (‘Gedichten aan het water’ en ‘Liefdesgedichten’) toont Naudé de kant van zijn dichterschap waarin de vrije verbeeldingskracht domineert. Op een ongeforceerde manier stapelen in ‘Die slaper en die stad’ (over Antwerpen) de barokke, haast surrealistische droombeelden zich op, en buitelen in de tien berichten uit ‘Vlissingen’ (afgedrukt als facsimile van het handschrift) de vele vergelijkingen over elkaar heen.

Naudé leeft in taal en dat zal ongetwijfeld te maken hebben met de positie die hij kiest en die hij in ‘Berig X’ als volgt verwoordt:

     ‘n Vreemdeling
onder beleg
staan ek
van aankoms
en vertrek.

*****

Charl-Pierre Naudé (1958) schrijft naast poëzie ook recensies en proza en is tevens werkzaam als journalist. In 1995 verscheen zijn bundel Die Nomadiese Oomblik, in 2005 gevolgd door In die geheim van die dag. In 2007 publiceerde Naudé de Engelstalige bundel Against the light.

 

     Andere berichten

Maria de Groot – Klokkenstoel

Maria de Groot – Klokkenstoel

Het voorgeschrevene en zijn afwijkingen door Ivan Sacharov - - Maria de Groot (1937) heeft als Nederlands schrijfster en theologe een...

Guido Gezelle – De kleine Gezelle

De kleine kaart door Peter Vermaat - - Gezelle. Voor een ‘Ollander van boven de rivieren blijft die naam voornamelijk kleven aan een paar...

Jabik Veenbaas – Kamermuziek

Jabik Veenbaas – Kamermuziek

De grootsheid van kleine dingen door Hettie Marzak - - Op Wikipedia wordt uitgelegd wat kamermuziek is: ‘muziek voor kleine, enkelvoudige...