Raakvlakken
door Joop Leibbrand
Vloeistof en welvaart van Jan Lauwereyns laat zich gemakkelijk beschrijven: een sober uitgegeven bundeltje van 32 titelloze gedichten, ondergebracht in vier afdelingen van zes, elf, acht en zeven gedichten, respectievelijk getiteld ‘Barst in de kiemcel’, ‘Brekerbaai’, ‘Verdwijning in het landschap’, ‘De waterproef’. Op de voorkant een foto van Alfred Gescheidt, ‘Beach Scene with bathers and atomic bomb’. Het is een digitaal gemanipuleerde compositie van in zee badende mensen, allen met hun rug naar een paddenstoelvormige explosie op de achtergrond. Door hun ouderwetse badkleding maakt de foto een zeer gedateerde indruk – alsof het een badfoto is uit de jaren twintig – en daardoor lijkt het kernwapen waarvan de dreiging nog immer actueel is, toch iets van een voorbije tijd te zijn. Op het achterplat een kort overzicht van zijn eerdere werk, een kenschets van de bundel (‘denkende gedichten’, ‘poëzie die lyrisch wordt van de wetenschap’) en een fotootje van de voor zijn veertig jaar jong ogende dichter.
Alle gedichten zijn opgebouwd uit strofen van een en twee regels (in totaal van beide vrijwel evenveel) en tellen meestal twaalf of dertien regels van ongelijke lengte (maar vijf gedichten zijn een of twee regels langer en vier iets korter), nauwelijks rijm (en als het er wel is, maakt het een wat pesterige indruk met bijvoorbeeld in een gedicht dertien keer achter elkaar een woord op -ik), geen metrum, geen ritmiek die de gedichten dwingend voortstuwt.
Het zou een soort antipoëzie zijn, ware het niet dat Lauwereyns de lezer de tekst binnenhaalt door duidelijk het gesprek met hem aan te gaan. Hij doet dat in de eerste plaats door het stellen van opvallend veel vragen (precies twintig) als ‘Everybody happy?’, ‘Heb je het ook gevoeld?’, ‘Waartoe deze platgelopen baan?’, ‘Waar zouden we willen schuilen?’, ‘Jeukt het al?’, waardoor de lezer de dichter in zijn directe nabijheid weet. En bijna even vaak eisen de zinnen en woorden met uitroeptekens aandacht op, net als de vele zinnen die tussen haakjes staan (soms zelfs haakjes in haakjes in haakjes): of de lezer maar wakker blijft en meedenkt in deze poëzie die steeds iets aan de orde stelt, bevraagt en bevestigt en de eigen complexheid daarbij voortdurend relativeert. Opvallend is nog, tegen de huidige trend in, het gulle gebruik van leestekens: veel komma’s, maar daarnaast ook symbooltekens als +, :, =, ≠, en →.
Alles helpt mee de suggestie te wekken van een grote innerlijke logica, niet alleen in de afzonderlijke gedichten, maar vooral ook in de bundel als geheel, die een netwerk is van verspreide motieven die langs soms onnavolgbare wegen en op de meest onverwachte momenten contact met elkaar maken, waardoor als het ware één groot neuraal systeem ontstaat. Bepaalde fragmenten daarin zijn glashelder, bij andere kom je niet verder dan vermoedens, nooit heb je het idee dat je geen betekenisverbanden op het spoor bent. In ieder geval, hoe vaker je de gedichten in deze bundel leest, hoe interessanter ze apart én als onderdeel van het geheel worden.
Dit is het openingsgedicht van de bundel. Het werd voor het eerst gepubliceerd in De Morgen van 19-3-2008:
Everybody happy?
Ongevraagd zingt de schepping een bisnummer.
Mengeling van sublimiteit en tederheid,
en nog een isotoop of twee.
You talking to me?
Lichte kernen zijn relatief makkelijk tot fusie te brengen,
weet de laffe wet van de grote aantallen,
met olie,
gas,
zware trucks en bommenwerpers.
Dit zijn de woorden: wierook en vervoering,
en dankuwel voor de waterdichte bewijskracht.
‘Barst in de kiemcel’ luidt de titel van de eerste afdeling en die maakt beter dan de bundeltitel duidelijk dat Lauwereyns het in deze bundel wil hebben over schepping en vernietiging en over hoe wetenschap, met name de wis- en natuurkunde (prominent in de gedichten aanwezig), ten goede maar vooral ten kwade kan werken. Stanislaw Ulam, een Pools-Amerikaans wiskundige die een belangrijke rol speelde bij het ontwikkelen van de theorie achter de waterstofbom, Ivy Mike, de bijnaam van de allereerste waterstofbom en Tsar Bomba, de Russische waterstofbom die in 1961 met een kracht van 50 megaton de krachtigste explosie ooit was, zijn wat dit betreft niet mis te verstaan. Dat kwam, om een gewaagde beeldspraak in de trant van Lauwereyns zelf te gebruiken, natuurlijk niet uit de lucht vallen. Er was een kiemcel voor nodig met een bepaalde programmering van ‘algoritmetjes’ (de ‘barst’!) die daartoe leidde, evenzeer als andere kiemcellen met andere instructiereeksen tot zoiets glanzends als poëzie kunnen leiden (Vestdijk!) of tot muziek, beide belangrijke thema’s in de bundel.
‘Ten, nine, eight..’ begint een van de gedichten, en dit wetenschappelijke aftellen tot het moment van verbijstering over wat wordt aangericht leidt tot de reflectie ‘Zo, Johannes, wolf toch,/ en zeg nou eens,// waar zit het, Ik? Systeem?/ Dit leven, deze dood// een kalme uitademende, koele/ aggregatietoestand// waarin wat stroperig is, dun vloeibaar wordt.’
Deze Johannes, die elders ‘de wrede dichter’ heet, en in een ander gedicht op zoek lijkt naar een Zen-achtig geluk, moet wel de dichter zelf zijn, die zijn plaats zoekt in dezelfde Schepping als waarmee hij zich vereenzelvigt: ‘waai ik als het binnenregent?’ Niet alleen ‘aapmens Ik, lijdend aan rijmziekte’, maar ook ‘zenuwmier’, ‘mug’ en ‘lange bloem, homp vlees/ van de hoogste rang’. Het heeft er veel van weg dat Lauwereyns bezig is tegelijk een wereld te analyseren, af te breken en op te bouwen en dat allemaal om zichzelf daarin als mens, wetenschapper en kunstenaar een plaats te geven. Op de een of andere manier het Paradijs overdoen, of aanpassen, zou een optie kunnen zijn, maar uiteindelijk zal een ‘waterproef’ (zoals die ooit op vermeende heksen werd toegepast) duidelijkheid moeten verschaffen hoe verantwoord dat is. Door de hele bundel heen werd er al heel wat afgeplonsd, maar de ultieme test is op de een of andere manier ‘waterproof’ te worden: ‘Ivy Mike bewijst: de plooibaarheid van Nieuw Land.// ‘Een halve notensliert/ vóór ik door het oppervlak plons// heeft de waterproef ons al verbrand.’
Duivelse krachten kunnen worden uitgebannen, de barst in de kiemcel kan worden geheeld, een schepping kan voorbeeldig zijn:
Nu mag je hart worden,
boezems kamers,
kleppen vormen
en beginnen te kloppen.
Alleen al in het laten luiden
van jezelf
zal je hart heel wat bevestigen.
Dat je leeft, bijvoorbeeld.
Dat je hoorbaar de lucht doet trillen.
Dat je raakvlakken,
hulplijnen en buigpunten
ver voorbij bent.
‘Dat je raakvlakken,/ hulplijnen en buigpunten// ver voorbij bent.’ Vestdijk had het in De glanzende kiemcel het wezen van de poëzie kunnen noemen.
*****
Neuropsycholoog Jan Lauwereyns (1969) doceert biologische psychologie aan Victoria University of Wellington in Nieuw-Zeeland. Hij is kernredacteur van DWB, vast medewerker van Parmentier en werkt graag samen met andere auteurs, zoals Leo Vroman, Paul Bogaert en de onlangs overleden Patricia de Martelaere met wie hij nog een DW B-nummer over God samenstelde.
In 1999 debuteerde hij met de dichtbundel Nagelaten sonnetten (genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs). Daarna volgden de dichtbundels Blanke verzen (2001), Buigzaamheden (2002, bekroond met de Hugues C. Pernathprijs), Tegenvoetig, tweebenig (2004), de roman Monkey business en het essay Splash. Lyrische suite over biologie, ritueel en poëzie (genomineerd voor de Vlaamse Cultuurprijs). In 2007 verscheen Anophelia! De mug leeft. In 2008 publiceerde hij het radioboek Lied van het meer en zijn zesde dichtbundel, Vloeistof en welvaart. Het meest recent is de coproductie met Leo Vroman Zwelgen wij denkend rond.