LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

'Ik leef niet in de literaire vuurwerkfabriek'

16 mei, 2009

Koos van den Kerkhof (1946) studeerde culturele antropologie. Naast dichter is hij schrijfdocent. In 2008 verscheen de bundel Oud zink van deze voormalig stadsdichter van Venlo. Maarten Gulden had een gesprek met hem over het dichterschap, het docentschap en het verschil tussen Mozart en Beethoven.

Foto: Jacques Peeters

Wanneer bent u begonnen met het schrijven van gedichten?
In september 1966 heb ik mijn eerste gedicht geschreven. Kort daarvoor was ik begonnen met notities te maken, invallen op te schrijven en citaten. Dat werd al gauw een soort dagboek. Daarin vermeld ik dat ik een gedicht naar de Nix-rubriek van het Dagblad voor Noord-Limburg heb ingezonden. Uit latere aantekeningen blijkt dat het is geplaatst. Het had de stationsjeugd als onderwerp. Jongeren zonder honk die van jazz, blues en avant-garde popmuziek hielden en nergens op hun plek waren in Venlo. Dat vond de burgerij maar niks die langharige jezussen bij het station.

Welke ontwikkeling ziet u tussen uw eerste en laatste gedicht?

Dat is een grote vraag. Ik was twintig toen ik mijn eerste gedicht schreef en er zat rijm in, als ik me goed herinner. Mijn eerste gedichten schreef ik uit een soort innerlijke noodzaak. Het was alsof ik niet anders kon. Wat ik nergens kwijt kon, probeerde ik op papier te zeggen.
Mijn eerste bundel bij een erkende uitgever bevatte gedichten over mijn persoonlijke omstandigheden en over dingen die ik waarnam en interpreteerde. Daarna volgde een bundel met politiek geladen poëzie. Ik experimenteerde met beelden, met ‘harde’ ritmes, herhalingen en surrealistische technieken. In de eerste helft van de jaren tachtig onderzocht ik de thematische ontwikkeling van een regel. Een verstechniek die Van Ostaijen aan Gezelle ontleende, zoals hij zei. Dat leidde naar absurde, autonome reeksen van woorden, regels en zinnen. Opbouw en afbraak van de taal. De gedichten kwamen samen in de bundel Douche, gedrukt op transparant plastic en te lezen onder de douche. Met begeleiding van saxofonist en geluidskunstenaar Willem Odenthal heb ik in jongerencentra, op literaire podia en zelfs in een museum deze performance poëzie ten beste gegeven.
Ik had een grens bereikt en keerde in tot mezelf. In die tijd praktiseerde ik zazen in een meditatiegroep. Meer en meer verdiepte ik me in het werk van de Amerikaanse dichter Gary Snyder. Zijn gedichten waarin de natuur en het werken met de handen kernthema’s zijn, vertaalde ik om greep te krijgen op de materie. Sporen naar binnen was het natuurlijke gevolg van die weg naar binnen. Het was poëzie waarin ik zocht naar wie en wat een individu is, waarin ik de grens tussen werkelijkheid en illusie onderzocht en uit de taal een werkelijkheid begon te creëren.
Mijn gedichten nu komen bewust tot stand. In een experimenteel proces schreef ik van het laatste gedicht tientallen versies. Tot het gedicht verscheen dat in de buurt komt van wat deugt. Dat heb ik per e-mail besproken met collega-dichter-schrijver Yke Schotanus. Meestal zit het dan al bij zijn uiteindelijke vorm. Dat is de vorm die het nodig heeft. Dat is nu ook het geval. Eindrijm, zoals in mijn eerste gedicht, gebruik ik alleen als het klopt. Wel maak ik gebruik van beginrijm, binnenrijm, assonantie en herhaling.

Hoe bent u schrijfdocent geworden?
Dat is een lang verhaal. Eind jaren tachtig kwam ik tot de conclusie dat ik op schrijfgebied nog een heleboel wilde leren. Aan de Vrije Hogeschool werd een cursus Creatief Schrijven aangeboden. Zulke cursussen waren toen nog zeldzaam. Ik heb aan die cursus meegedaan. Na afloop ontstond er een schrijfgroep uit de cursusgroep waarvan de docent Rinke Visser ook deel uitmaakte. We bestudeerden schrijfboeken en deden de schrijfopdrachten die daarin stonden beschreven. Op onze bijeenkomsten bespraken we het schrijfproces, we lazen voor wat we hadden geschreven en gaven elkaar feedback. Het was een groep schrijvers die interesse had in het schrijven. Ze wilden het schrijfproces verdiepen en beter worden. Na een jaar of drie kwam ik op een bijeenkomst in Rotterdam zomaar tot het besluit om les te geven in schrijven. Ik had zoveel geleerd van het werken in de groep, van het praten over schrijftechnieken, over het proces en het commentaar geven op elkaars werk dat ik zeker wist dat ik dat wilde overdragen.

Kan iedereen een goed dichter worden?
Dit is geen vraag. In iedereen schuilt een dichter. Maar weinig mensen worden het, of misschien kan ik beter zeggen: zijn het. Lang voor ik mijn eerste gedicht op papier zette, schreef ik al gedichten met de stem die ik heb. Ik zag in Steyl eens een optreden van Judith Herzberg. Veel meer dan in wat ze voordroeg herkende ik haar in wie ze was. Zij schreef net als ik al gedichten voor ze ze schreef is mijn overtuiging. Dat weet ik zeker. Het was alsof ik in de spiegel keek. Dichter ben je uit innerlijke noodzaak, niet om succes te hebben of gevierd te zijn.

Wat houdt uw nieuwe docentschap in Amsterdam precies in?
In samenspraak met collega’s in de werkgroep Opleiding Schrijfdocent, gevormd vanuit het netwerk schrijfdocenten, heb ik het leerplan ontwikkeld voor de leergang Docentopleiding Creatief Schrijven (DOCS). Deze post-hbo-opleiding gaat in september van start, een keer per veertien dagen op zaterdag, en duurt anderhalf jaar. Met een collega geef ik de lessen. Schrijven, lesgeven en specialisaties staan centraal in de opleiding. Het certificaat geeft de bevoegdheid om les te geven in creatief schrijven binnen de kunsteducatie in Nederland. Op dit moment kan iedereen zich schrijfdocent noemen die een centje wil bijverdienen naast het schrijven of die denkt dat zij het kan en het haar wel leuk lijkt schrijfdocent te zijn. Dat leidt tot wildgroei en kromme situaties. Het doel van de opleiding is de kwaliteit van het beroep te bevestigen en bescherming te bieden aan de mensen die dat beroep uitoefenen.

Moet u hiervoor toch in Amsterdam zijn? Woont of werkt u nu in de literaire periferie?

Natuurlijk, ik woon in Venlo en werk aan de CKE-schrijversschool in Eindhoven. Ik leef niet in de literaire vuurwerkfabriek. Om te schrijven heb ik rust nodig. Dan kan ik het beste maken wat ik kan maken. De media veroorzaken meer dan genoeg lawaai en houden je van je werk.
We hebben gezocht naar een centrale plek in het land waar de opleiding kon worden gegeven. Scriptplus, dat onderdeel is van het MIM/Hogeschool van Amsterdam, wilde de opleiding graag aanbieden naast de schrijfcursussen. Na lang onderhandelen heeft de Hogeschool van Amsterdam de leergang binnen de eigen organisatie kunnen implementeren en gaan we de plannen concreet maken in een gekwalificeerd lesprogramma voor de training en opleiding van docenten die hun vak tot in de finesses verstaan.

U bent stadsdichter van Venlo geweest. Hoe kijkt u naar het fenomeen stadsdichterschap in Nederland en Vlaanderen?
Het is een golf die voorbijgaat. Zo’n jaar of tien geleden keek niemand naar een dichter om als hij geen schandaal veroorzaakte en nieuws werd. Voor de dichtkunst is het prima. Die kan zich eindelijk ontwikkelen met de samenleving als voedingsbodem. Iedere stad van enige statuur heeft een stadsdichter. Antwerpen, Roermond, Eindhoven, Harderwijk, Amsterdam. Dat is prettig voor de dichter want die krijgt onmiddellijk respons op zijn poëzie als ze in de lokale media verschijnt. En de stad kan zich er op laten voorstaan de literatuur hoog in het vaandel te hebben. Het gedicht komt door de stadsdichter in de belangstelling maar gedichten schrijven is een kunst. En kunst heeft meer behoefte aan tijd dan aan de actualiteit.

U heeft veel gedichten met daarin persoonlijke ervaringen. Wanneer wordt het persoonlijke poëzie?

De redacteur noemt de gedichten op de achterflap autobiografisch. Ik kan me voorstellen dat ze zo werken. Toch is het allesbehalve autobiografische poëzie. De gedichten groeien terwijl ik ze herschijf en herschijf. Er duiken persoonlijke elementen in op. Kan ik die gebruiken voor wat ik wil zeggen, dan houd ik ze binnen het gedicht. Is het ballast of een zijpad, dan kap ik ze. Dus het persoonlijke element is ondergeschikt aan wat ik wil overbrengen. En wat ik wil overbrengen wordt bepaald door de vraag of het gedicht zijn eigen koers kan varen.
Theodore Roethke is een meester in persoonlijke poëzie die boven dat persoonlijke uitstijgt. Lees ‘Elegy for Jane’ maar eens. Een gedicht waar je hersens van gaan tintelen. Een volmaakte balans tussen persoonlijk en universeel.

Hoe is de bundel Oud zink tot stand gekomen?
Ruim twintig jaar geleden heb ik tal van gedichten geschreven over ervaringen in de natuur, gedichten over werk dat ik deed. Zoals ik al vertelde was ik gefascineerd door de poëzie van Gary Snyder – hij kreeg verleden jaar de Ruth Lilly Poetry Prize toegekend voor zijn volledige werk. Ik beoefende zenmeditatie en was betrokken bij het leven in het hier en nu. Waarnemen, registreren wat je ziet en hoort en doen. Schrijven over werken met je handen.
Die gedichten publiceerde ik niet, uitgezonderd een paar gedichten en wat notities in het literaire tijdschrift Oote. Ik vond ze niet goed. Het vertalen van Snyder had te sterke invloed op wat ik schreef. Na enige jaren ben ik ze gaan gebruiken als compost, als materiaal dat je opnieuw in de kringloop van het schrijven kunt brengen. Ze werden het begin van een herschrijfporoces. Door een gedicht in tientallen versies om te vormen tot een heel ander gedicht kwam ik er achter wat de autonomie van een vers is. Dat werd een graadmeter. Het gedicht is zo het resultaat van verworpen ontdekkingen zou je kunnen zeggen. Verwerp je je gedicht niet als het niet deugt, dan word je je eigen bewonderaar. Daar waarschuwde Picasso al voor bij het maken van zijn schilderijen.
Door dat herschrijven in periodes dat ik daar tijd voor had, kwam het ene na het andere gedicht op papier en vervolgens op de pc. Zo groeide de voorraad poëzie uit tot wat nu Oud zink is geworden.

De gedichten in de afzonderlijke delen verschillen nogal van elkaar. Wat is hiervoor de reden?
Tja, wat is hiervoor de reden. Eigenlijk heb ik in de loop van de tijd vaak poëzie geschreven die wortelt in de waarneembare werkelijkheid. Wat zie ik, wat hoor ik en wat doet dat? Hoe geef ik dat vorm in een gedicht? Verder heb ik ook gedichten geschreven waarin ik naar binnen keek. Hoe functioneer ik als denkend en schrijvend persoon en wat kan ik daarover zeggen? Ten slotte duiken er dan altijd weer de gedichten op waarin de verbeelding het overneemt. Dus die verschillen zijn het logisch gevolg van stromen die zijn uitgeslepen in mijn taallandschap.

Op de achterflap staat dat Oud zink de neerslag is van jarenlang dichterschap. Ziet u dit zelf ook zo?
Dat is een terechte vaststelling. Het zijn gedichten die ik heb geschreven na de verschijning van Sporen naar binnen. En zoals ik al eerder zei: de gedichten kwamen tot stand door vaak herschrijven. Een gedicht tot een resultaat brengen kostte twee tot drie weken. Meermalen draaide het er op uit dat het resultaat niet deugde en dan gooide ik met het gedicht die weken werk ook weg. Zo liggen de zaken. Sommige mensen hebben het talent van een Mozart. Ze horen de symfonie in hun hoofd en schrijven hem uit. Anderen hebben de aanleg van Beethoven en moeten eindeloos sleutelen en proberen om dat te vinden wat werkelijk de kern raakt.

     Andere berichten

Interview Alfred Schaffer

Interview Alfred Schaffer

‘Je kunt een taal niet verantwoordelijk houden voor een regime’ door Gerard Scharn - Dichter Alfred Schaffer (Leidschendam, 1973) woont en...

Interview Arjan Witte

'Poëzie is geen uitlaatklep want de emoties zijn niet de uitstoot maar de brandstof. Dat de boel lekt is een ander verhaal.' door Gerard...