altyd net ‘n asem lank
door Joop Leibbrand
Al is die maan ’n misverstand van Danie Marais (52 gedichten zonder onderverdeling in afdelingen) opent met een gedicht over de aarde en dat is meer dan een indelingsgrapje:
Glip die aarde blou
As die buitenste ruimte haar eers [ooit]
in die leemte hier binne
kom bewonder
lê verlange swart
om die witmaanstil
As die diepste onverskilligheid hom
oplaas [tenslotte] in die spieël herken
glip [glijdt] die aarde blou, val vry –
suutjies [stilletjes] deur die niet
in die olie van die al
Het gedicht plaatst de bundel in het perspectief van het persoonlijke en kosmische besef van de vergankelijkheid. De gevoelens van ontheemdheid, en doelloosheid leiden bij Marais niet tot een sombere toon, want daarvoor zit er teveel kracht, liefdeskracht vooral in hem. Het titelgedicht (het enige prozagedicht uit de bundel) zegt het zo:
Met een asem
Dit is nie ’n liefdesverklaring of ’n love poem dié nie maar verlange wat gejaagde asem is wat banger is om verkeerd te lewe as vir die dood wat jóú bokkie ook wil hê hê hê soos ’n dobbelsteen in ’n dronk hand hunker na sy nommer in roulette so honger soos ’n pyl uit ’n boog gereed soos ’n vuurhoutjie brand soos longe vol petrolpsalms vir jou al is die maan ’n misverstand en altyd net ’n asem lank
Longen vol ‘petrolpsalms’ heeft deze dichter, en het is geen vuur dat hem verteert, maar hem kracht geeft zijn bestemming te bereiken. Het direct daarop volgende gedicht ‘Weet net’, dat een haast mystieke eenheidsbeleving van ik, God en de natuur beschrijft, maar daaronder ook een liefdesgedicht is, opent met ‘Ek wil vurig / maar sag / iets aanteken vir ewig / noudat ons aan mekaar geraak het -‘ Dit is het perspectief waarin de bundel gelezen wil worden.
Danie Marais staat zelf onverbloemd en onverhuld centraal. Hij beschrijft zichzelf als iemand die ‘homself deur die lewe probeer praat / en beduie’, als iemand dus die zich wil laten kennen: in zijn vrienden en relaties, zijn werk bij het onderwijs, zijn gezin, familie, zijn stad, zijn land, van de Groot-Karoo tot de suburbs.
Hij is onbeschaamd emotioneel, waar het bijvoorbeeld oude liefde en nieuwe liefde betreft, zoals in ‘Jy vra hoe ons eerste soen was’: ‘En ek sê met jou mond het jy/ aan my geraak/ soos ‘n sad song/ aan ‘n dronkverdrietige snaar.// […] Met jou lang vingers oor my rug het jy/ sewe maer magtelose jare/ uit my lewe gestreel/ soos ‘n mens ‘n kreukel/ uit ‘n hemp stryk.’ Of zoals in ‘Asseblief II’:
Dis drie-uur, Sondagoggend –
Mary Coughlan se Tired and Emotional hang
soos sigaretrook en herinnering
in die lug om my.
Gregor sit-lê oopmond en slaap
in ‘n swart stoel
skuins oorkant my,
maar jy is ver weg
as ek koorsagtig probeer
om die toekomst te sien
in die sewe wasige letters van jou naam
[…]
Onthou, Marais, niks was ooit soos jy gedink het
dit gaan wees nie –
jou laaste liefde het jou
“Alles Schlechte!” toegewens
voor sy vir altyd
met haar bitterrooi Volkswagen Polo
weggery het…
[…]
Het is een mooi voorbeeld van Marais’ werkwijze, waarin een precieze beschrijving van een situatie tegelijkertijd ook een sfeerbeeld is én een uiterst persoonlijke reflectie daarop. Hoe concreter de weergave, hoe sterker de suggestie dat in het niet uitgesprokene de essentie ligt. Mooi komt dat bijvoorbeeld tot uiting in ‘Oornag’, een van de hoogtepunten uit de bundel. Op vier strofen met Predikerachtige somberheid volgt een tilde en daarna een tweede gedicht dat het eerste als het ware becommentarieert. De ik-figuur zegt het ‘s nachts geschreven te hebben, toen zijn vrouw sliep. Deze kijkt de dichter aan ‘met ‘n onpeilbare mengsel/ van begrip en irritasie’ en vraagt dan: “Wat gaan jy doen as daar rêrig [werkelijk]/ iets erg met jou gebeur?/ […] Oefen jy nou al vir die pyn?”
De hachelijkheid van het bestaan heeft veel te maken met de politiek-maatschappelijke situatie in het ‘nuwe Suid-Afrika’. Waar anderen vertrekken vanwege het gevaar en de ontmoedigende vooruitzichten kiest Marais voor een toekomst in eigen land. Het is alsof hij een lotsbestemming moet volgen – ‘Ek moes geweet het, Ma,/ geweet het/ ‘n mens kan nie wegkom nie,/ nooit/ van jou eie stem,/ van Afrikaans,/ of verlange,/ of die suburbs,/ of niksnie./ […] / en die hart, Ma, is ‘n sagte teiken’ – in het volle besef van naderend onheil: ‘… ek vrees ek gaan hier bly/ met ons neurotische kat onder die duvet [dekbed]/ en my eie lewe aan ‘n draadjie/ asem en geloof./ Ek en my iPod en my angstige vrou/ gaan soos almal hier/ met ons eie skietgebede/ op ons eie inbrekers wag.’ Een gedicht over een ‘plaasaanval’ eindigt met: ‘En ek skryf dit neer/ soos iemand wat bygelowig bloed/ aan sy deurposte smeer.’
Toch kent ook Marais zijn nederlagen. Hij vertrok uit het onderwijs, en zijn laatste schooldag was voor hem als ‘die dag/ dat ek die vlag gestryk/ en van die skool weggery het/ soos die enigste oorlewende van ‘n gyselaarsdrama.’ Maar hij moest gaan, want ‘Ek kon nie die suiwer nuwe hoop/ en dieselfde ongeluk/ oor en oor/ verduur nie.’
Marais is zelfbewust genoeg om uitspraken over eigen werk niet te schuwen. Zo wijst hij er in interviews op dat zijn poëzie veel gemeen heeft met het werk van Raymond Carver, Anne Sexton, Philip Larkin en Anne Carson en dat hij meer geïnteresseerd is in emotionele complexiteit dan in een intellectueel discours. Vandaar zijn voorkeur voor verhalende gedichten met zowel verwijzingen naar de ‘hogere’ literatuur als naar popmuziek en films. Bij toegankelijke gedichten in een vrije versvorm, anekdotisch en op een parlandotoon rijst altijd de kritische vraag ‘of dit nog wel poëzie is’. Dergelijke gedichten zouden te veel proza zijn, te weinig spanning hebben, te snel hun kracht verliezen. Marais’ gedichten zijn inderdaad nauwelijks gelaagd en hebben zeker geen veld van betekenismogelijkheden dat bij iedere nieuwe lezing uitgebreider wordt en zich moeilijker laat ontginnen. Maar ze zijn scherp en helder en worden bij herlezing beslist pregnanter. Hoe langer de beschreven gebeurtenissen op je inwerken, hoe dieper ze worden geëtst. Voor de Nederlandse lezer komt daar natuurlijk bij dat de taal veroverd moet worden, wat de intensiteit van leeservaring nog eens vergroot.
De bundelafbeelding toont een lijkbleek, maanachtig gezicht dat met grote starende ogen ondersteboven vanaf de bovenrand van het boek hangt. Staat de wereld op zijn kop? Of, bij verbijzondering, Marais zelf? Het leven als een dubbel misverstand? In ‘Wees gerus’ citeert Marais Breytenbach: ‘as mens aan die sterre vat / gaan hulle dood, sê Breyten.’ Maar gelukkig: ‘Daar is niks om voor bang te wees nie -‘ Mocht het anders lijken, is dát het misverstand…
***
Danie Marais (Kimberley 1971) ging school in Pretoria, haalde een graad in de rechten in Stellenbosch, verbleef van 1992 tot 2002 in Duitsland, waar hij in Oldenburg studeerde en les gaf in het lager onderwijs. Zijn eerste dichtbundel, In die buitenste ruimte, verschenen in 2006 en geschreven vanuit het perspectief van een mislukkend huwelijk in een in alle opzichten koud Bremen, werd drievoudig bekroond: met de Eugène Marais-, Ingrid Jonker-, en Universiteit van Johannesburg-debuutprijs. In 2007 nam hij zowel deel aan Poetry International Rotterdam als aan Poetry Africa in Durban. Na zijn terugkeer in Zuid-Afrika werkte Marais aanvankelijk ook daar in het onderwijs, om daarna freelance (muziek)journalist en literatuurcriticus te worden.
Enkele links:
Sander de Vaan interviewde Marais voor Meander.
Wim Brands en Erik Jan Harmens spraken Danie Marais voor De Avonden.
Charl-Pierre Naudé schreef een interpretatie van Marais’ ‘Geskiedenisles‘.
Danie Marais leest ‘Op die dag dat my nefie Adriaan‘.