Over sonnetten, bitterballen en een zwellend lid…
door Bouke Vlierhuis
Arthur Wevers debuteert met een roman in verzen en dat mag in Nederland een wondertje heten. Op zoek naar voorbeelden uit onze literatuur vind je niet meer dan een handjevol. Er zijn De aardse komedie (2002) van Pieter Boskma en het ook in sonnetten gestelde De haren van Jeanette (2004) van Guus Houtzager. En er is natuurlijk Roeshoofd hemelt (2007) van Joost Zwagerman maar dat lijkt toch meer op een dichtbundel waar een verhaallijn in verwerkt is. Sommigen komen nog met Mei (1889) van Herman Gorter aanzetten, maar dat is weliswaar een heel lang gedicht, maar vooral een zeer lyrisch gedicht en geenszins een roman.
In de buitenlandse literatuur is de oogst natuurlijk wat groter – mijn absolute favoriet, door Wevers ook genoemd in het dankwoordje voorin Bittergarnituur, is The Golden Gate (1986) van Vikram Seth – maar over het algemeen is het ook buiten Nederland niet een genre waar een debutant (of zijn uitgever) zich aan waagt.
Wevers heeft aan deze roman in verzen trouwens een behoorlijk postmoderne draai gegeven. Het gaat namelijk over iemand, ene Chris, die besluit zijn lege, vormeloze leven op te schrijven in de vorm van een roman in sonnetten (‘net als Onegin…‘). Terwijl hij daarover zwatelt en moppert over de uitgeverswereld en het abominabele niveau van de Nederlandse romankunst pikt hij en passant het vriendinnetje af van zijn antagonist die toevalligerwijs Arthur Wevers heet.
Verder gaat het voornamelijk over bier, voetbal, neuken, tieten, wat er in bitterballen zit, bier, voetbal, bier, neuken en nog maar een keer over tieten. Bittergarnituur bestaat, kortom, voor 99% uit slap geklets. En, al is het concept achter dit boek interessant, laten we eens even aan de arme lezer denken die het allemaal moet verteren. De ellenlange, zeer pornografische seksscènes zijn dan misschien een postmodern commentaar op de stand van onze romancultuur, dat neemt niet weg dat regels als ‘Ik voelde mijn lul meteen verstijven / Wendy Schmidt begon vastbesloten / over mijn zwellend lid te wrijven’ nou niet bepaald hoogstaande poëzie zijn. En daar zit een verschil tussen Bittergarnituur en zijn grote voorbeelden. Wil je in The Golden Gate een lelijk vers vinden, een stopwoord of een zin die niet loopt, kun je lang zoeken. Dat komt omdat Vikram Seth een verhaal wil vertellen en tegelijk in de vorm een perfectionist is. Wevers begaat continu zonden die karakteristiek zijn voor juist die boeken waar hij in Bittergarnituur zo tegen tekeer gaat. Het gevolg is dat ik, hoewel het jaren geleden is dat ik The Golden Gate voor het laatst las, het beeld van de IT’er John die depressief door het Golden Gate Park slentert nog steeds op mijn netvlies heb, terwijl ik na het lezen van Bittergarnituur alleen maar Arthur Wevers voor me zie die thuis achter zijn schrijftafel zit te giechelen om zijn eigen geestigheid. Of, zoals Arthur Wevers het in het boek zegt:
weet je wat, ik ouwehoer gewoon maar raak
zonder achterliggend idee of plot
en als ik van dat gelul sonnetten maak,
dan wordt het vanzelf wel literatuur.
Nou ja, ik vermoed dat dat op den duur
een stomvervelende bedoening wordt…
En als kunst schiet het hoe dan ook tekort.’
Een postmodern geintje: door de recensie vast in het boek op te nemen (en in de mond te leggen van iemand met de zelfde naam als de auteur) maai je het gras voor de voeten van de recensent weg. Maar al komt de kritiek in het boek van het personage Arthur Wevers, de auteur Arthur Wevers blijft het antwoord schuldig. Toch: goed? Slecht? Expres slecht en dus supergoed? Goed bedacht, slecht opgeschreven? Als Wevers iets doet in dit boek, dan is het wel twijfel zaaien. En zo raak je bij iedere herlezing verder vast in het postmoderne moeras dat hij met Bittergarnituur geschapen heeft. Je moet dan ook concluderen dat de auteur zijn doel bereikt heeft: vorm en boodschap zijn één geworden. Hij heeft niet een verhaal bedacht en dat op rijm verteld, zoals Pusjkin, Seth en anderen dat hebben gedaan, hij heeft van de rijmvorm een deel van het verhaal gemaakt. Daarbij heeft hij de ranzig-hilarisch-onzinnige inhoud, het eigenlijke verhaal, gereduceerd tot franje, een vormelement. Zo’n omdraaiing uitdenken en uitvoeren, dat vereist vakmanschap.
Maar is het ook leuk? Bittergarnituur is een knap gemaakt mengsel van kunst met een grote K en ranzigheid. Typisch iets waar recensenten van houden. Of de gewone lezer het ook waardeert, dat is afwachten.