LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Catharina Blaauwendraad – Beroepsgeheim

18 sep, 2009

De wereld komt voorbij

door Joop Leibbrand

Op 23 september 2007 overleed in het Dr. Sarphatihuis aan de Roetersstraat nummer 2 in Amsterdam Grietje Krans, geboren 14 januari 1948. Ze was gehuwd geweest en had een dochter, maar deze bleek net als de ex-echtgenoot onvindbaar. Omdat het tehuis, waar ze nog maar kort woonde, meldde wegens personeelsgebrek niemand naar de begrafenis te kunnen sturen, werd ze aangemeld voor De Eenzame Uitvaart, dat bijzondere initiatief van Bart FM Droog dat dankzij F. Starik in steeds meer steden een succes wordt. Op maandag 1 oktober, 14.45 uur, vond op de Nieuwe Oosterbegraafplaats de plechtigheid plaats en in het weekend daarvoor schreef Catharina Blaauwendraad als ‘dichter van dienst’ voor nummer 82 van Eenzame Uitvaart dit gedicht:

WACHTERSWONING

voor Grietje Krans
* 14 januari 1948, Amsterdam
† 23 september 2007, Amsterdam

Vanaf de wachterswoning zag je hoe de sporen
van de passanten, van je man, je kind, de trein
zich evenwijdig in verdwijnpunten verloren
en je bleef achter als een wachter langs de lijn.

In later jaren is alleen nog maar te horen
hoe intercitytreinen zich als een refrein
met vaste intervallen door de stilte boren
zonder te stoppen; het station is veel te klein.

Je legt een eenzaam oor tegen de rail en hoort
het zachte gonzen van een trein die nooit zal komen.
Dan sta je op en zet op tijd een stap opzij

voor wat maar niet voorbij wil gaan. En ver voorbij
een klein perron waar nooit meer afscheid wordt genomen
dendert de trein die nooit vertrekken zal nog voort.

Met de accentuering van eenzaamheid, verdwijnen, achterblijven, afscheid en vertrek, laat het zich gemakkelijk lezen als een toepasselijk begrafenisgedicht, waarbij de situering rond een opgeheven station (dat Blaauwendraad aan eigen ervaring ontleende) dan een stukje gefantaseerde levensgeschiedenis is dat vanwege de algemene geldigheid de overledene zonder protest kan worden toegeschreven.
Blaauwendraad nam het op in Beroepsgeheim waar het zonder de bijbehorende opdracht een plaats kreeg als laatste gedicht van de afdeling ‘Voorbijgangers’. In een aantekening achterin verwijst zij wel naar Eenzame Uitvaart, maar dat Grietje Krans hier ineens Grietje Kramer heet, kan een teken zijn dat het haar helemaal niet om de onbekende dode ging, dat zij niet een op die persoon geschreven gedicht schreef, maar veel algemener iets wilde vatten van dat grote geheim van de gelijktijdigheid van bestaan en niet bestaan en juist daarin dan weer voortbestaan. Dat je vertrekken kunt zonder aan te komen, maar ook dat je op weg kunt zijn zonder ooit te zijn vertrokken en dat voorbijgaan een bijzondere vorm van stilstand is. Dat doldraaiende besef van te zijn in niet-zijn, van te weten er nooit geweest te zijn en dat alles blijven zal zoals het nooit geweest is.

Het is een van de beste gedichten uit de bundel en heel kenmerkend voor de werkwijze van Blaauwendraad: de anekdotiek niet schuwend, maar in feite vertrekkend vanuit een talig uitgangspunt, helder en ogenschijnlijk eenvoudig, maar vol dubbele betekenissen, waarbij de lezer altijd alert moet zijn op extra connotaties en een slim spel met hele en halve paradoxen. Heel knap is het gebruik van het rijm in dit gedicht. In het sextet assoneren twee van de drie rijmklanken op die in het octaaf en blijft de derde in dezelfde klankkleur, maar omdat de oo’s zo helder zijn, openen ‘komen’ en ‘genomen’ zich niet alleen qua klank, maar ook qua betekenis: tussen deze twee woorden speelt het leven zich als het ware af!
Het enige bezwaar dat je tegen ‘Wachterswoning’ kunt hebben, is dat het bijna te perfect is. (Dat is evenwel een kanttekening die je bij ieder haast volmaakt sonnet kunt plaatsen: alles hangt daarin misschien altijd al te goed met alles samen.)

Blaauwendraads betrokkenheid bij het project Eenzame Uitvaart zou ook nog het Spaanstalige motto kunnen verklaren dat de bundel meekreeg. In vertaling: ‘Maar de doden zijn gevangen in hun graf,/ en laten ons niet van de begraafplaats af.’ Ze zal ermee bedoelen hoezeer je als mens en als auteur wortelt in het verleden en daarbij wordt bepaald door je voorgangers. En, zo lijkt te worden gesuggereerd, hoeveel moeite het kost je – staande in de traditie – daarvan op enigerlei wijze te bevrijden. De titel van de eerste afdeling, ‘Bezettingen’ kan dan al haast geen verrassing zijn; evenmin dat daarvan het eerste gedicht ‘Schrijfoefening’ is, duidelijk een poëticaal gedicht. Het beschrijft het in de was zetten van een parketvloer, maar het kolossale wastablet dat zo ontstaat is op het tweede niveau een schrijfplank, die lang met rust gelaten moet worden maar uiteindelijk toch mag worden beschreven. Het gedicht eindigt met de strofe ‘Verlaat de kamer in achterwaartse richting en stap/ beslist niet in de inkt: probeer te blijven zweven/ als je de metershoge deur ontzettend sluit.’ Het is o.a. een statement van een dichter over de noodzaak van respectvolle bescheidenheid tegenover de imposante grootheid van de poëzie die haar eigen afgeschermde gebied kent, al is de slotregel wel heel verraderlijk. Een deur die je opzettelijk ongrammaticaal ‘ontzettend’ sluit, lijkt misschien potdicht, maar als je hem tijdens het sluiten ontzet, kiert hij aan alle kanten en kan de wereld niet buitengesloten blijven.
Het is precies wat er in de poëzie van Blaauwendraad gebeurt, de wereld komt voorbij.

In de tweede afdeling, ‘Voorbijgangers’, zijn dat behalve genoemde Grietje, o.a. een au pair, een gehangene, een overbuurmeisje, een meisje op pumps, een schipbreukeling, geen van allen neutraal descriptief gepresenteerd, steeds met een verrassende pointe. In ‘Voorstelling’ komt de beschreven kamervloer uit ‘Schrijfoefening’ terug. Smeltlamp lichaam voert er een schimmenspel op dat het levenstheater bedrieglijk dichtbij brengt: ‘wie er van het kleedje stapt is dood.’

De afdeling ‘Leenwoorden’ bevat als het ware schrijfoefeningen voor gevorderden. Blaauwendraad kreeg titelwoorden aangereikt en werkte die inhoudelijk en verstechnisch gezien op zeer diverse wijze uit. Ze toont de beheersing van het metier overtuigend, maar het leidt wel tot een heterogeniteit die ten koste gaat van de spanningsopbouw in de bundel. Soms zijn de verschillen tussen de gedichten domweg te groot. In dit deel steekt het lange gedicht ‘Aubergine’ er met kop en schouders bovenuit. Het is een glanzend, geheimzinnig gedicht, dat angst en dreiging suggereert, het verhaal lijkt te vertellen van een door oorlog ontwortelde en degene die zich over hem ontfermde.
In ‘Oester’ lijkt er sprake van een soort zelfportret:

OESTER

ze mag niet op de foto van zichzelf

ze is niet bang voor lampen die je ziel
doorboren, bliksemflitsen in de wolken

maar soms liggen de beelden te dichtbij
als schelpen op je bord, ze wil verzonken

gedichten waarin niemand kan verdrinken

‘Erogenese’ is de slotafdeling. Zeven gedichten met als vrijwel identieke titels ‘Het eerste geheim’ tot en met ‘Het zevende geheim’. In het eerste gedicht staat een ongenoemd woord centraal dat bij een kind voor het eerst een bepaalde notie van seksualiteit laat ontwaken en in het laatste ervaart een volwassene een soort van weerbare eenzaamheid. In de meeste gedichten blijft de erotiek zo onderhuids dat ze afwezig lijkt en er ook de wording van een bepaald levensbewustzijn in gelezen zou kunnen worden. Alle doen ze in ieder geval hun titel eer aan. Heel mooi is dit zuivere gedichtje:

HET TWEEDE GEHEIM

de wolken trekken onder weg
het geel is zacht het licht is blauw

en alles rond, het sprookje van
de jongste die de oudste redt

verlost de vogel of het hert
zo breek je golf ik mij door jou

In Beroepsgeheim etaleert Catharina Blaauwendraad overtuigend het brede scala van dichterlijke potenties waarover zij beschikt. Nu zij weet wat zij kan, wordt het tijd voor een bundel die niet zoals deze uitwaaiert, maar zich naar vorm en inhoud op een enkel thema concentreert. Dat zou na de wereld best de eigen persoon mogen zijn.

****

Catharina Blaauwendraad (1965) debuteerde in 2004 in de Windroos-reeks met Niet ik beheers de taal. Opvallend genoeg ontbreekt ze in de recent verschenen door Erik Jan Harmens samengestelde bloemlezing Ik ben een bijl. Blaauwendraad studeerde vertaal- en literatuurwetenschap en vertaalde o.a. de liefdessonnetten van Pablo Neruda. Begin 2009 verscheen haar Nederlandse vertaling van de roman Llámame Brooklyn van Eduardo Lago.
Onlangs interviewde Maarten Gulden Blaauwendraad voor Meander. Lees het interview hier.

 

     Andere berichten

J. Heymans – Alsnog

J. Heymans – Alsnog

Gelaagd, als een lasagne van betekenissen door Marc Bruynseraede - - Heel aparte, bijzondere dichter is John Heymans (Den Haag 1954) die...

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...