Door zijn voornamen niet prijs te geven, creëert Y.M. Dangre een oppositie tussen de mens en de schrijver. In dit interview komt vooral de schrijver aan het woord. Wat drijft deze ‘zangerige’ dichter?
Door jezelf Y.M. Dangre te noemen, schaar je je in de traditie van schrijvers als J. Bernlef, K. Schippers en J. Slauerhoff. Hoe zit dat met die initialen?
Dat ik mezelf als ‘Y.M. Dangre’ betitel, heeft verschillende redenen. Allereerst ben ik niet zo tuk op mijn voornaam. Bovendien heeft het iets officieels, mijn voornamen en achternaam voluit. Het doet me denken aan formulieren waarop ik die gegevens moet invullen. Maar de belangrijkste reden is dat er door zo’n kleine kunstgreep een onderscheid ontstaat tussen de mens en de schrijver, waarna die twee als een soort personages kunnen reageren op elkaar.
En overigens: een vleugje mysterie kan nooit kwaad.
In recensies over de bundel Print is dead, waarin je een deel van je aanstaande roman publiceerde, viel vaak – en met lof – je naam. Je eerste erkenning krijg je dus als prozaschrijver. Hoe zit dat met je poëzie?
Ik heb mijn poëzie altijd als primair beschouwd. Op de middelbare school was ik al vroeg serieus bezig met het schrijven van gedichten. Vanaf mijn achttiende jaar ben ik pas prozateksten gaan schrijven.
In het begin schreef ik erg formalistisch en duister. In de stijl van Pernath maar dan veel slechter. Dat was verre van ideaal met het oog op publicatie. Naarmate mijn manier van dichten evolueerde, kwam er toch een zekere erkenning, onder meer door enkele publicaties in kleinere tijdschriften, zoals Met Andere Zinnen.
De grote doorbraak komt echter pas dit jaar. Er staan publicaties op stapel in Het Liegend Konijn, Deus ex Machina en Gierik & NVT.
Hoe typeer je je poëzie?
Poëzie is voor mij in de eerste plaats een scheppingsproces. Dichters zijn alchemisten, op zoek naar het goud van de schoonheid. Daarbij bewegen ze zich op het snijvlak van individualiteit en universaliteit. Een gedicht moet ten diepste van de dichter zelf zijn, maar dan op zo’n manier dat de ander er ook wat aan heeft. De lezer moet verrast worden door originaliteit. Hij moet zijn eigen worsteling met het leven, de liefde en de dood beschreven zien op een manier die nieuw voor hem is en hem raakt.
Concreet hecht ik daarbij veel belang aan metaforiek en aan de orale dimensie. Poëzie is voor mij in de eerste plaats een beeldtaal. Ze werd oorspronkelijk ook gezongen. Ik voel en hoor dat ook in goede gedichten. Het klankspel en het ritme moeten de inhoud verrijken. Veel van mijn schrijfsels zijn dan ook ‘zangerig’ te noemen.
Welke leeservaringen hebben een beslissende invloed gehad op je denken over literatuur en poëzie en wat trof jou zo in die teksten?
Het lezen van de Franse symbolisten, vooral Arthur Rimbaud, heeft me definitief op het spoor van de literatuur gezet. En hun concept van de ‘poésie pure’ is zeker iets wat in mijn gedichten terug te vinden is.
Dichter bij huis ben ik een bewonderaar van bijvoorbeeld Achterberg, Pernath, Nolens, Gruwez, Ducal en natuurlijk Hugo Claus. Een vergelijking tussen verschillende tijdvakken is moeilijk, maar voor mij blijft Claus de beste dichter die het Nederlandse taalgebied ooit gekend heeft. Het zangerige, het duistere en tegelijk vitale, het symbolische en het tegendraadse: het zit er allemaal in.
In Print is dead was je proza te lezen in gezelschap van dat van anderen. In welk gezelschap zou je jouw poëzie willen zien?
Eerlijk gezegd vind ik niet veel van mijn gading tussen het huidige aanbod van dichters, al moet ik grif bekennen dat ik het ook niet op de voet volg. Er loopt heus ook wel talentrijk volk rond: gedichten van Jan Aelberts kan ik bijvoorbeeld wel appreciëren.
Tegenwoordig is veel poëzie een verzameling van ‘treffende observaties’, wat vaak een kale tekst oplevert. Ik mis ambitie en diepgravendheid bij de jongste generatie. Als ik de wereld wil observeren, kijk ik wel door het raam. Wanneer ik poëzie lees, wil ik juist dat die werkelijkheid ‘ver-beeld’ wordt, dus ritmisch geladen wordt door talige en buitentalige beelden en betekenissen.
Als men mij dan toch in een bloemlezing zou willen zetten, dan graag binnen vijftig jaar, netjes alfabetisch tussen Claus en Ducal.
Wat mogen we op poëtisch vlak van je verwachten in 2010?
Dit jaar staan er drie belangrijke poëziepublicaties op stapel. En waar ik nog meer naar uitkijk, is de publicatie van mijn debuutroman in september. En volgend jaar dan een dichtbundel. Er is dus nog veel op komst.