GEDULD
Het kirt en ritselt voor de ruiten
De watersnip behoedt zijn nest
Een krokus doet te vroeg zijn best
Gaat zich daardoor spontaan te buiten
Het park wordt overmand door zagen
Ik steek een hand buiten mijn schaal
Vang premature lentetaal
Maar het is kort, het welbehagen
Verschrikt haal ik die hand weer binnen
Te angstig nog om uit te breken
Te kiezen uit de vele wegen
Trek ik mij terug binnen mijn zinnen
Die lange tijd slapende leken
Tot nog toe heeft het hart gezwegen
Maar ‘t stuwt naar het gehoorkanaal
Straks een gerijpt vervolgverhaal
Uit dit gedicht komt de titel van de bundel Binnen mijn Zinnen
In de bundel is het het laatste gedicht.
RAMSBECK
Zo liefelijk als het stadje was
Zo toegetakeld de poëet
Van wie niet een de naam nog weet
Van wie niet een de verzen las
Versvoeten vol versplinterd glas
Spoorden het dier aan dat hij reed
De schrijftaal die hij openreet
Vormde een incompleet karkas
Het vakwerk dat het stadje sierde
Kenmerkte hem nu niet bepaald
Tot hij een kleine kerk bezocht
Waarin een stilte open kierde
Die maakte dat een man, verdwaald,
Niet meer tegen zijn tranen vocht
Alles, door hem al aangehaald
Bleek in reliëf te zijn vertaald
ETTY (1941-1943)
Het zinnelijke in mijn geest en bloed
Wat houdt het van het stormen en het gaan
Liggen van wind onder een half-lach maan
Wat moppert het als het voor nieuwe moed
Urenlang achterin een rij moet staan
Wat houdt het van de opkomende vloed
Het zinnelijke in mijn geest en bloed
En van de eb daar dan weer achteraan
Het is een kostbaar en een kwetsbaar goed
Dat opveert bij de oogst van rijpend graan
‘t Bakken van lariekoek in vreugdetraan
Ziel zonder opperhuid, privé-Talmoed
Het zinnelijke in mijn geest en bloed
NB: Geinspireerd op de dagboeken van Etty van Hillesum