Uit een andere wereld
door Joop Leibbrand
Edward Groenland opent Binnenwereld met een inleiding waarin hij zijn visie op het bestaan ontvouwt en de context schetst waarbinnen zijn gedichten gelezen moeten worden.
‘Voor ons stervelingen’, schrijft hij, ‘bestaat er geen vast referentiepunt om het leven een betekenisvolle plaats te geven in het magisch universum waarvan we deel uitmaken. Maar er bestaat wel een mystieke notie […] dat de krachten van het universum ons goedgezind zijn. Een overtuiging dat het leven […] niet onbeduidend is. Een overtuiging dat het leven […] wezenlijk zinvol is, een zoet leven is. Dat we een eigen tijd en plaats in het universum hebben, die voor ons bestemd zijn.’
Hij besluit aldus: ‘Deze gedichtenbundel is ontstaan vanuit de drang om die mysterieuze binnenwereld nader te verkennen en de stalen van ons gevoelsleven te benoemen. Om gebeurtenissen en observaties die diep ingrijpen in een mensenleven in kaart te brengen en opnieuw te beleven. In zoete en ook ernstige herinneringen, in een staalkaart van emoties en beelden. Zij verwijzen in een soms voos, vaal vlak bestaan naar onze authentieke kant, onze kern, ons zelf.’
Het is voor een dichter op zijn zachtst gezegd hoogst ongebruikelijk om met een dergelijke introductie te komen, maar door de gedichten al bij voorbaat in een duidelijk spiritueel kader te plaatsen, voorkomt Groenland dat de bundel als ‘gewone’ poëzie beoordeeld kan worden, dus vanuit strikt literaire criteria.
In dat geval zou het weinig moeite kosten de bundel grondig onderuit te halen. Lees maar eens hoe de bundel begint:
Mijn muze, een deerne van vele zinnen
Door een zacht verlicht, virtueel landschap dwaalt een deerne
Zij is werelds gekleed, maar toont mij een vergeestelijkt voorkomen
Zij noemt zichzelve Annabel en vlindert allegorisch door het leven
Ze is meestentijds ongrijpbaar, maar zoekt een enkele maal de ontmoeting, de dialoog
Dan verwijlt ze enige tijd bij mij. En deelt ze, onverwachts en in warme directheid,
Met mij haar gedachten, beelden en gevoelens. En ik laat mij begeesteren, met gemak
In zich herbergt ze wijsheid, inzicht en prudentie, na lange tochten en vele reizen
Ze toont mij de weg bij mijn queeste naar de menselijke dialoog
[…]
Het is nauwelijks te geloven dat dit serieus als poëzie bedoeld is, want zelfs als een pastiche op laat-romantische zwijmelarij is het nogal ridicuul. De merkwaardige, gedateerde woordkeuze, het quasi-plechtstatige en geforceerd verhevene… Bij de gaven die juffrouw Annabel had uit te delen, ontbrak jammerlijk die van zelfkennis, ben je geneigd te denken.
‘Zielenpijn’ beschrijft de voorbereiding op een geboorte. De eerste twee strofen gaan als volgt:
Zielenpijn
Hoog gezeten is ze, in de hal der onsterfelijke zielen
Waar ze ongeduldig wacht totdat ze mag, haar beurt
Ze gaat een klein, lief, sterfelijk wezentje bezielen, eindelijk
Afdalen in de moederschoot, en ze mag deze zelf kiezen
Glimlachend kijkt ze naar de wonderschone aarde
Waar zoveel leven is, en schoonheid en liefde, kleurig
Waar zoveel vrouwen zo welkom zijn, een kindje zo gewenst is
[…]
Het gaat mis, er is kennelijk sprake van een miskraam, maar het slot is niettemin positief:
Bedroefd is ze, maar er speelt een glimlach om haar mond
Een verlangende ziel en een hunkerende moeder raakten elkaar
Kortstondig, dat wel, maar ze glimlacht, ze wacht op haar moeder.
Het kan niet anders of dit is volstrekt serieus bedoeld, want zo gaat het van gedicht tot gedicht. Groenland is duidelijk niet alleen een ‘gelovige’ maar ook een verkondiger en daarmee als iedereen die een zweverige geestelijke overtuiging uitdraagt, in zekere zin ongrijpbaar voor gewone kritiek, die hij waarschijnlijk even minzaam als vergevingsgezind van zich zal laten afglijden.
Binnenwereld wordt wel interessant als je het louter leest als kennismaking met een spiritueel gerichte denk- en verbeeldingswereld en je wilt ervaren hoe vanuit die specifieke levenshouding wordt aangekeken tegen de grote levensvraagstukken.
De bundel telt 17 gedichten en daarin is een duidelijke opbouw te onderscheiden. Na het aanroepen van de muze, een soort opdracht dus, volgt ‘Vlinder’, een gedicht over de kindertijd: ‘Een majestueuze vlinder glanst zachtjes in zinderend zonlicht/ Zomaar neergestreken, op een zondagmorgen in zijn jeugd’. Groenland geeft – ook weer zoiets merkwaardigs – vooraf zelf een aanwijzing hoe het gedicht gelezen moet worden: ‘Je tederste jeugd, een tijd dat de wereld smetteloos nieuw voor je was. De tijd van verwondering. De tijd dat je onbevangen een magische omgeving ging verkennen. Maar altijd weer veilig naar je moeder kon rennen.’
Dan volgen teksten over liefde, geboorte, dood, volwassenwording en de betekenis van muziek.
Leeswijzers als bij ‘Vlinder’ geeft Groenland vaker, zoals bij de gedichten die over de dood van een kind gaan. Het zal minder uit angst zijn verkeerd begrepen te worden, dan vanuit de behoefte om de aandacht van de lezer precies te richten. Wie waarheid schrijft wil zeker zijn.
Bij ‘Ontreddering’ noteert hij: ‘Een verkeersongeluk, het kindje is omgekomen. Het gebeurt zo vaak. En hoeveel moeders hebben angst dat zoiets met hun kind gebeurt? Hoeveel moeders voelen de paniek wanneer de deurbel gaat en er staan uniformen voor de deur?’
Ontreddering
Ze draagt haar kleintje op het lichaam, een fotootje, diep weggestopt in kieren van kleding
Alleen in haar kamer, het grote huis is dood, zelfs de stilte is gestorven
De wereld weggehaald, meegenomen, ontvreemd, waar is haar kind gebleven?
Doffe pijn op de achtergrond, gaat niet weg, het lichaam niet tot bedaren te brengen
[…]
Bij ‘Zoveel verdriet’ luidt de aantekening: ‘Kinderen horen niet te sterven, terwijl hun ouders nog leven. Een zelfgekozen dood is een bitter drama. Niet te begrijpen. En toch gebeurt het. De meeste ouders komen er nooit overheen. En altijd blijft voor hen de vraag of ze er iets aan hadden kunnen doen. Nee, dat konden ze niet. Maar het voelt niet zo.’
Zoveel verdriet
De broze gestalten huilen geluidloos, hun schaduwen roerloos in het vale zonlicht
Twee ouders, verbogen en gebroken, alleen achtergelaten in een wereld zonder zin
Op zoek naar houvast in de resten van een kapotgeslagen, verminkte werkelijkheid
Een onschuldig kind stierf een gekozen dood, zo jong nog, zo kwetsbaar en zo lief.
[…]
Dat is dan het vierde, en als je het miskraamgedicht meetelt, zelfs het vijfde gedicht over de dood van een kind. Het is te erg voor woorden, maar waarom dan juist deze? Maar dan begrijp je plotseling dat Groenlands spirituele benadering er haast letterlijk een is uit een andere wereld en bovendien een sterk therapeutisch aspect heeft en dat dat de reden is dat de gedichten je ondanks alle bezwaren niet gaan tegenstaan. Ze ademen een bepaald soort oprechte authenticiteit die weerloos maakt. Goede poëzie? Allerminst. Toch de moeite waard? Uiteindelijk wel, vooral ook dankzij de prachtige, paginagrote illustraties van Anne van Buul die aan het boekje een bijzonder cachet verlenen.
******
Edward Groenland (1954) werd opgeleid tot consumentenpsycholoog en is als hoogleraar Algemene Onderzoeksmethodieken verbonden aan Nyenrode. Eerder publiceerde hij Een deerne van vele zinnen (2007), een avonturenverhaal in licht absurdistische stijl.
Anne van Buul (1964) is illustrator van tal van (kinder)boeken, waaronder het met de Gouden Griffel bekroonde boek Bijna iedereen kon omvallen van Toon Tellegen.