LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Er steeg licht op van beneden. Vluchtige verschijningen in de poëzie van Martinus Nijhoff

24 feb, 2012

Een verrijking van de Nijhoffliteratuur

door Joop Leibbrand

Al heeft de dichter Nijhoff (1894-1953) maar een relatief klein oeuvre op zijn naam staan – De Wandelaar 1916, Vormen 1924, Nieuwe gedichten 1934 – hij is er een van de klassieke Nederlandse dichters van de twintigste eeuw mee geworden. Met Er steeg licht op van beneden. Vluchtige verschijningen in de poëzie van Martinus Nijhoff verrijkt Johan Reijmerink de literatuur over hem met een in alle opzichten indrukwekkende studie. Alleen al qua omvang: het boek telt 390 bladzijden, steunt op een bibliografie van 217 titels, heeft een personenregister met 271 namen en is ten bewijze van Reijmerinks wetenschappelijke aanpak voorzien van 681 noten. Tussen een uitvoerig voor- en samenvattend nawoord valt het boek in twee delen uiteen. Het eerste bevat een zestal algemene verkenningen van Nijhoffs leven en werk tegen de achtergrond van de stromingen symbolisme, decadentisme en modernisme en daar sluiten zes uitvoerige, als zelfstandige essays te lezen besprekingen (Reijmerink spreekt consequent van ‘lezingen’) van gedichten op aan.

In het eerste deel geeft Reijmerink Nijhoff zijn plaats als mens en dichter. Hij maakt duidelijk hoezeer Nijhoff een innerlijk tegenstrijdig persoon was, tegelijk maatschappelijk en erg onmaatschappelijk, traditionalist en nieuwlichter, idealist en cynicus. Tweeslachtigheid en dubbelzinnigheid waren inherent aan zijn aard, waardoor zijn poëzie een ambivalent en ambigu karakter draagt en in verband gebracht kan worden met een hele serie -ismes: decadentisme, realisme, naturalisme, symbolisme en modernisme. Hij kon daardoor ook publiceren in tijdschriften van diverse signatuur, zowel in De Beweging als Het Getij en De Gids.

In Europees perspectief relateert Reijmerink Nijhoff aan Baudelaire, Mallarmé, Verlaine, Rimbaud, Laforgue en Valéry en daarnaast ook aan T.S. Eliot. Valéry’s uitspraak ‘Ik ben nooit wat ik denk dat ik ben’, zou zo op Nijhoff van toepassing verklaard kunnen worden. Grensganger, noemt Reijmerink hem, iemand die zijn weg zocht in het gebied tussen de symbolistisch-decadentische traditie en het klassicistisch en avant-gardistische modernisme. Het moge duidelijk zijn dat van de lezer nogal wat bagage wordt verondersteld.

In deel twee volgt dan de behandeling van zes van Nijhoffs bekendste gedichten. Het zijn achtereenvolgens ‘De Wandelaar’: Mijn eenzaam leven wandelt in de straten , ‘De Jongen’: “Jongens, het leven is een vreemde reis,/ “Maar wellicht leert een mensch wat onderweg.”, ‘Tweeërlei dood’: Vreemd ijlt geluk voorbij oneindig missen, ‘Het steenen kindje’: O zoontje in me, o woord ongeschreven,/ O vleeschloze, o kon ik u baren –, ‘Het lied der dwaze bijen’: Een geur van hoger honing/ verbitterde de bloemen en ‘Het kind en ik’: Er steeg licht op van beneden/ uit de zwarte spiegelgrond.

Reijmerinks aanpak is in alle besprekingen dezelfde. Na een algemene inleiding behandelt hij eerst uitvoerig de eerdere receptie van het gedicht en gaat dan in eigen lezing in op de gebruikte verstechniek, de structuur en de inhoud van het gedicht. Hij heeft oog voor de intertekstuele elementen, de sprookjes, mythen en s­ymbolen die Nijhoff inbrengt en die afkomstig zijn uit de rijke traditie van de Europese literatuur, en hij koppelt voortdurend terug naar wat Nijhoff zelf in recensies en essays te berde bracht. Daarbij geeft hij verbanden aan met bijvoorbeeld muziek en schilderkunst. En dat alles vanuit diverse invalshoeken: die van de symbolische oriëntatie van de jonge, modernistische Nijhoff, de metaforische inslag van zijn poëzie en de metafysische aspecten.

Reijmerink kenschetst Nijhoffs gedichten als een poëzie van meerduidigheid, vervreemding en depersonalisatie, poëzie die uitmunt door de toepassing van een ingewikkelde combinatie van helderheid en raadselachtigheid, met name in de poëticale gedichten, waarin deze in de verbeelding van het denken over taal het wordingsproces van de poëzie verwoordt, en daarbij niet zichzelf als auteur centraal stelt, maar de zelfwerkzaamheid van de taal. Al schrijvend probeert Nijhoff woorden en beelden te vangen voor het weergeven van een bepaalde gewaarwording, een nog tijdloos ervaringsmoment op de grens tussen bewust en onbewust zijn, waarbij het zoeken naar taal taal genereert: er wordt taal gevonden voor een prenataal wordingsproces dat eigenlijk niet onder woorden te brengen is.
Het is de literatuurpsychologische opvatting dat gedurende het wordingsproces vanuit het onbewuste herinneringen en droombeelden door ons bewustzijn worden omgezet in woorden. Als de bovenpersoonlijke invasie van beelden en woorden een feit, is dat een zogenaamd epifanisch moment: de plotselinge, verwarrende openbaring van een bepaald inzicht, een zich aan de ratio onttrekkende, plotselinge, kortdurende, diep inwerkende ervaring.
Reijmerink kan daarbij niet genoeg benadrukken, dat hij voor het omzetten van de herinneringen uit het onbewuste in denkbeeldige, zelfwerkzame taal de zogenaamde metafysische aanraking als de noodzakelijke voorwaarde ziet voor het op gang brengen van de verbeeldingskracht,..

Johan Reijmerink schreef met Er steeg licht op van beneden zeker geen gemakkelijk boek en dat geldt zowel voor het taalniveau als voor de inhoudelijke kant. Populariserend schrijft hij zeker niet. De lezer krijgt er een uiterst nauwgezette, zorgvuldige en vooral veelomvattende en regelmatig fascinerende belichting van een van onze allerbeste dichters voor terug. En vooral dankzij de uitstekende analyses van Nijhoffs mooiste gedichten is het een verrijking van de toch al imposante Nijhoffliteratuur.

*****
Johan Reijmerink studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Als literair publicist schrijft hij beschouwingen en houdt hij lezingen over moderne poëzie. Hij is als poëzierecensent verbonden aan de Poëziekrant en Meander en is daarnaast samensteller en eindredacteur van het Jaarboek van de C.G. Jung Vereniging Nederland. In 2007 publiceerde hij Honger naar het absolute. Beschouwingen over dichters als grensganger (Eburon, Delft).

     Andere berichten

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...