er druipen talen uit zijn tong
door Roel Weerheijm
De Minotauros was een oud-Grieks mythisch wezen, half mens en half stier. Het was opgesloten in het Labyrint van koning Minos van Kreta. Elke negen jaar moest de stad Athene daar veertien kinderen afleveren, als offer. Toen de Athener Theseus wederom veertien kinderen bracht, werd Minos’ dochter Ariadne verliefd op hem. Hij beloofde haar te trouwen wanneer hij de Minotauros zou doden. Ariadne gaf Theseus een lange draad mee zodat hij de weg niet kwijt zou raken. Theseus doodde de Minotauros, keerde terug uit het Labyrint en vertrok met Ariadne – maar moest haar op bevel van Dionysus, die haar tot zijn bruid bestemd had, op het eiland Naxos achterlaten.
Dit tragische eindpunt van de oud-Griekse mythe vormt het begin van Schrikdraad, de nieuwe dichtbundel van Herlinda Vekemans. De titel verwijst naar de draad die Theseus uit het Labyrint hielp te komen. Het woord zelf voorspelt al de ongelukkige afloop van de mythe en wellicht ook een prikkelende ‘rondleiding’ door, of interpretatie van, het aloude verhaal.
Na Ariadne’s klaagzang gaan we het doolhof in met een van de geofferde kinderen, in een gedicht met de mooie, poëtische titel ‘omnachting’. De eerste strofe:
hij was er snel bij
knakte het nekje in de klem van zijn kaken
de armpjes in vreemde hoeken
ze zag nauwelijks de binnenkant
van de buitenste wal
ze had niet eens geweten
dat hij bestond
Technisch klopt het. De tekening is netjes afgerond en verder bevat de tekst poëtische elementen zoals metrum en (eerste en derde regel) alliteratie en assonantie. Maar het beeld komt, behalve misschien ‘de armpjes in vreemde hoeken’, niet echt tot leven.
Op de volgende pagina een gedicht over de Minotauros, met nu ineens een zakelijke titel (‘Minotauros’):
er druipen talen uit zijn tong
his mothertongue had long been ripped out
stembanden in kadaverstand
beide oorschelpen vervormd door othematomen
op de architraaf van zijn schoften
een massieve psychose
rond de tholostombe van zijn buik
krioelt het van woorden
hij heeft een tempel
met atlanten en kariatiden op het oog.
Waar die talen vandaan komen, begrijp ik niet: de Minotauros at alleen Atheense kinderen en sprak, zover ik weet, geen enkele taal. Het Engels leidt af, net als de onpoëtische woorden ‘othematomen’, ‘architraaf’ en ‘tholostombe’. Het zijn woorden zonder connotaties of metaforiek, woorden die enkel een woordenboekbetekenis hebben. Ze hebben geen functie en ze hinderen als hoge verkeersdrempels op een rechte weg.
(Niet dat een dichter geen onpoëtische woorden ‘mag’ gebruiken, trouwens. Van mij mag alles, als maar blijkt dat de dichter het met een reden doet. Schrikdraad is geen aanklacht tegen poëzie, geen manifest of anderzijds een statement, het is ‘gewoon’ een dichtbundel.)
Na dit gedicht ben ik niets wijzer over de Minotauros. Dit gedicht is precies een technisch uitgewerkte tekening van de Minotauros. Het verhaal krijgt geen draai, geen vervreemding, geen ander perspectief, Ik wil weten wat Vekemans zelf van dat beest vindt, ik ben benieuwd welke onvermoede beelden ze erachter tevoorschijn kan halen. Of zouden telkens maar kinderlijfjes de Minotauros op den duur niet stierlijk gaan vervelen? Ik proef geen bloed bij dit gedicht, terwijl dat een van mijn eerste associaties is bij de Minotauros.
Ik blader door, naar een ander gedicht over het Labyrint: ‘tussen schotten van beschutte en warme mensennesten / maken opgejaagden hun opwachting / ze verdwalen in wegen en woorden / geheel volgens plan’. Mooi klankspel. Maar ik lees ook een gedicht over het meisje met de zwavelstokjes. Hier zoekt het meisje haar heil bij een dichter, een variant op het echte verhaal waarin het meisje met haar overleden oma meegaat. Het gedicht begint met: ‘ik wil een winterslaap in het graf van de dode dichter’.
En daar wil ik liever stoppen met lezen. De woorden ‘winterslaap’, ‘graf’, ‘dode’ en ‘dichter’: liefst vier zware, zwarte, romantische woorden. In één korte zin, nota bene de openingszin. Werd het maar Rimbaud, dacht ik nog, maar nee – hoewel ik verderop zinsneden als ‘traag van kou’ en als ‘groen de dag zich stort’ nog mooie vondsten vind. Maar wat de associatieve relatie is tussen dit meisje en de Minotauros? Geen idee.
Schrikdraad is hecht gecomponeerd: alle gedichten gezamenlijk vertellen een verhaal. Ingrediënten zoals liefde, angst, onzekerheid en de tragische afloop van het verhaal voorspelden alvast veel goeds, maar door de opzet en de stijl van de gedichten ontkom ik niet aan de indruk van een ‘gemaakte’ bundel. Het verhaal is interessant, maar blijft te ver weg om invoelbaar te worden: alsof we door een oud-Grieks museum dwalen vol stukjes van standbeelden en fresco’s, met meer uitleg dan beleving.
Vekemans stijl is kaal. Er zijn nauwelijks metaforen te bespeuren. De gedichten kennen een opmerkelijke spaarzaamheid van woorden (de meeste gedichten tellen zes tot misschien twaalf, meestal zeer korte regels). Tekstueel gezien blijft de bundel binnen veilige marges, nergens lijkt een risico op te doemen. De bescheiden omvang en de naakte aanwezigheid ervan, maken gedichten an sich weer wel een risico. Vooruit.
Dit alles maakt de gedichten tamelijk steriel. Netjes, maar ook bloedeloos. De bundel is een eigentijdse, nauwgezette en taaltechnisch vormgegeven weergave van het originele verhaal, maar de poëzie (beelden en metaforen incluis) blijft bij beschrijvingen. Na deze bundel ben ik rationeel vermaakt, tot op zekere hoogte, maar emotioneel weinig geprikkeld.
****
Herlinda Vekemans (Duffel, °1961) publiceerde poëzie in o.a. De Revisor en Poëziekrant. Eerder verschenen bij het Poëziecentrum, Versneden (2005) en Buiging (2006). Ze werkt aan de K.U.Leuven als docente Engels voor studenten geneeskunde en onderzoekers in het biomedische veld.