Opgepimpte poëzie
door Kees Godefrooij
Hij oogt mooi, de omslag en Schaduwgrens maakt zeker kans om te worden uitverkoren tot een van de best verzorgde boeken van het jaar. Geldt dat ook voor de inhoud?
Het zijn onbestemde gedichten waarvan ik niet weet of ze iets met me doen, maar gaandeweg, na lezen en herlezen, snuif ik de geur ervan op. De bundel bestaat uit zeven reeksen, die uitwaaieren in 42 gedichten. Een zo’n reeks is de ‘Consul’ die in vijf gedichten de avonturen verhaalt van de hoofdpersoon uit de beroemde roman van Malcolm Lowry.
Hij vult liefdevol de dorstorganen
Slikt het verdriet in slokken en wil
Sterven in een doodskramp van
Alcohol. De vulkaan spuugt op hem.
Hij ligt als een zak aardappels ter
Aarde in een straat van Cuernavaca.
Die avond, zijn roes in stofzand, moet
De dag hernomen en betreedt de Consul
Verborgen onder zijn Panamahoed
El Farolito weer. Hij lijkt de grond
Vergeten. Zij, de wonde die schuurt,
Hangt in het spinrag dat de late nacht
Om hem rijgt en hij kotst zijn gal van
Angst en liefde uit op het kale steen.
Regelmatig tref je in Van de Waarsenburgs gedichten bepaalde slordigheden aan. In het eerste gedicht van de reeks ‘Nuages’ schrijft hij:
We spraken niet over de dag die als schemer
Over het bonttapijt lag Leven in kleuren
Zaagde In alle onweer kraste je hiërogliefen
Driemaal het woordje ‘over’ in vier regels lijkt me teveel van het goede.
In het algemeen geldt dat zijn verzen van ongelijke kwaliteit zijn. Heel duidelijk blijkt dat bijvoorbeeld uit de slotregels van de volgende gedichten:
Dreischor
Schorblauw tuimelt uit de lucht. Sneeuwvazen raken leeg, worden
Opgeborgen. Water sijpelt in de boezem. Polderlucht opent het
Wit van de tong, hekelt tussen het sinopel. Vlas brandt de horizon
Schoon. In het jonge riet wordt schoorvoetend de wijn ontkurkt.
‘In het jonge riet wordt schoorvoetend de wijn ontkurkt.’ is zonder meer een bijzonder fraaie regel, genietbaar zowel naar beeld als naar klank.
Maar in het titelgedicht van de bundel doet de laatste regel juist afbreuk aan het voorgaande, want ‘Een ode aan alles’ is in feite een ode aan niets.
Schaduwgrens
Heuvels die glooien zie ik en soms zwemmen er
Vissen doorheen. Mooie vissen die naar me zwaaien.
Sluiers van gordijnen als het raam openstaat en de
Wind naar binnen waait. En hemels de geur van verre
Egyptische tabak, verpakt in platte sigaretten. Mijn lief,
Ik wil niets meer dan dit uitzicht vol mooie, naar mij
Zwaaiende vissen. De sluier van je haren en heuvels
Die glooien. Een ode aan alles wat langzaam verdwijnt.
Je kunt regels met hoofdletters laten beginnen, je kunt de interpunctie hier en daar achterwege laten, je neemt een aantal onalledaagse woorden op, je past witregels toe en pimpt je teksten (en de bundel) op door ze een strakke compositie mee te geven, zodat ze ogen als klassieke gedichten.
De strakheid bevalt me, maar het zijn geen klassieke gedichten en de veertienregelige teksten kun je geen sonnetten noemen.
Gedichten ontstaan door taal te bewerken, door kunstgrepen toe te passen zoals stijlfiguren en tropen maar de poëtische lading, de sprankeling, ontbreekt veelal bij deze dichter. Je maag draait niet om en je komt niet op een hoger plan. Het resultaat is dan een staketsel van kunstgrepen dat tot redelijk geslaagde regels leidt, maar het blijft riskant om je gedichten er aan af te meren zonder de zegening van de muze.
Ondanks het imposante oeuvre dat Van de Waarsenburg heeft opgebouwd, hij publiceerde meer dan twintig dichtbundels en ettelijke andere werken, kom ik wat Schaduwgrens betreft niet verder dan de aanbeveling dat het een niet onaardige bundel is.
***
Hans van de Waarsenburg (Helmond, 1943) debuteerde in 1965 met Gedichten. Zijn bundel De vergrijzing (1972) werd bekroond met de Jan Campertprijs. In 2008 verscheen een omvangrijke Duitstalige bloemlezing uit zijn gehele werk, So treibt die Insel. Eerder verschenen van hem bij Uitgeverij Wereldbibliotheek de bundels Waar de wegen waren (2003) en Azul (2006), en in 2009 verscheen Wie hier nog komt.