Het overheersende niets
door Yves Joris
Het gaat niet goed met de poëzie. Laat dit ‘niet’ nu juist één van de meest weerkerende woorden uit de nieuwe bundel van Beeckman zijn.
‘ (…) In 2011 is de verkoop van poëzie in Vlaanderen gekelderd met 22.6% tegenover 2010. In vijf jaar tijd is de omzet van de poëzieverkoop bijna gehalveerd(…).’ Deze onheilstijding lees ik in een interview in Knack met Jozef Deleu naar aanleiding van het tienjarige bestaan van zijn poëzietijdschrift Het Liegend Konijn.
Het klopt dat individuele poëziebundels, een enkele uitzondering daargelaten, nauwelijks meer verkocht worden. We leven immers in het tijdperk van het gratis genot. De piraatbaaien van deze wereld zorgen ervoor dat niemand nog langer hoeft te betalen voor muziek, beeld of woord. Een druk op de downloadknop en enkele minuten later staat de nieuwe Madonna of Lady Gaga op je tablet. Het obligatie schuldgevoel van illegaal downloaden hebben we al lang naast ons neergelegd. Poëzie leeft, woekert en groeit, alleen … we willen er niet langer voor betalen. Je kunt geen alternatief café meer voorbijlopen of er is wel een free poetry stage en dichters zijn de rocksterren van het hedendaagse woord.
Met de bundel Diep in het seizoen die in 2007 bij Uitgeverij P verscheen, won Geert Jan Beeckman in 2008 de Herman de Coninckprijs voor het beste debuut. ‘Van de zes bundels die voor de Herman de Coninckprijs voor het beste debuut in aanmerking kwamen, heeft de jury de voorkeur gegeven aan een illustere onbekende, met name Geert Jan Beeckman die met Diep in het seizoen als dichter zijn eerste voorzichtige stappen in het daglicht zet’, lees ik in het juryverslag en hoop dat Beeckmans poëzie minder oppervlakkig is dat deze laudatio van de vakjury.
Oppervlakkig
Aan de rand van wat water
waarom bestaan wij
louter uit kijken uit diepte
dat wij niet weten waarom
hangen wij af
van de ontwrichtende gedachte
aan het raadsel komen wij neer
op het ongewisse het oog
dat wij niet kunnen je zegt een spiegel
een enkelhoge hemel in een duik
onze dagen maar niet dat je ziet
er ligt nog wat iets
tot op de grond je kijkt alleen maar
naar wat kijken toedekt dus niet
dat je in het werkelijke valt.
Tussen Beeckmans debuut en zijn nieuwste bundel Hersenneerslag liggen vijf jaar, een veelschrijver kun je hem dus zeker niet noemen. De bundel zelf telt amper 36 gedichten onderverdeeld in vier verschillende afdelingen. Hierboven staat het openingsgedicht uit ‘Tussen hemel en aarde’.
In het recente boek van Ilja Leonard Pfeijffer Hoe word ik een beroemd schrijver las ik dat hij in zijn gedichten zelden leestekens plaatst om de lezer te dwingen tot kritische lectuur. Leestekens zijn gemakkelijk, het zijn verkeersborden die je veilig door het moeras van het dichterdenken loodsen.
Beeckman dwingt zijn lezer ook steeds weer om langzaam te lezen, snelheid is een vijand van de dichterlijke taal. Hij gebruikt in zijn gedichten ook amper interpunctie, waardoor je als lezer meer dan eens verplicht wordt om halt te houden. Levert dit echter meerwaarde op? Ik moet eerlijk zijn: bij mij werkt het storend. Leestekens mogen dan inderdaad weggevers zijn bij het lezen van een gedicht, maar als je als dichter ook nog eens met syntaxis gaat spelen in bijna elke zin, dan dreig ik, als lezer, zelfs bij herhaalde lectuur van het gedicht af te haken.
Anderzijds ben ik ervan overtuigd dat een lezer die niet vertrouwd is met het Nederlands, wegdroomt van de trage a-klank en de allitererende ‘w’ die in de eerste twee versregels overheersen. Herlees het gedicht louter op klank en niet op inhoud en laat je meedrijven. Bijt echter je tanden niet stuk op zoek naar de inhoud. Want het was de wereldberoemde schrijver Umberto Eco zelf die zei dat poëzie meer een kwestie van cadans dan van inhoud is.
Lighthouse
De verte in daglicht geschilderd
men telt jonge meeuwen rond
een lamp alle duizend keren
dat ze blind gaan voor glas
maar naar wat de schilder zwijgt
wat af wij blijven het niet zien
de wind waait buiten naar binnen
met een toren tekent hij de zee
op het toneel van de zomer
komt het allemaal neer de stilte
is er altijd geweest de toeschouwer
is deel van het geheel
‘Lighthouse’ is het tweede gedicht van de cyclus ‘Transformaties van het werkelijke’. Beeckman beschrijft de zee zonder deze bij naam te noemen. Wind, vuurtoren en meeuwen verworden tot de transformatie van de afwezige zee in het gedicht. Hier beschrijft de dichter in simpele woorden een alledaags strandtafereel, maar bovendien beschrijft hij wat we niet zien.
In bijna alle gedichten van Beeckman duikt de negatie op:
(…) moet ik weten dat zij niet bestaan / omdat niemand hen ziet (uit ‘Verborgen’)
(…) het lichaam niet op tussen kamer (uit ‘Zij(n) is schijn’)
(…) alsof het niets is naar niets gaan / of iets daartussen wat wij niet (uit ‘Hangen’)
Steeds weer die ontkenning in deze poëzie, waardoor het geheel een donkere ondertoon krijgt die scherp contrasteert met zijn focus op licht en zien. Bewijs hiervan vinden we terug in bovenstaand gedicht waarbij het geschilderd daglicht nog in dezelfde strofe in contrast treedt met de blindheid der jonge meeuwen. Maar ook in dit gedicht loopt de cadans de inhoud voor de voeten. Luister naar de tweede strofe en voel het opkomende tij dat verpersoonlijkt wordt door de w-klanken van het wassende water. Lees de tweede strofe en verdwaal in datzelfde water: syntaxis ten koste van schoonheid.
De wereld draait door
Begraaf mij nog niet
want ik wil ook morgen
nog zien wat verdwijnen
met iemand doet.
Kijken met weet je
het is verlies dat ons bindt
mensen stonden hier in je ziel
maar de wereld draait door
en ooit worden wij minder dan een huis.
Als dat somber klinkt
is het wel zo je valt op een dag
uit je evenwicht in de dood
en dat hoort bij het leven.
Misschien kan je daartegen doen
wat dichters proberen met woorden
onthouden wat zoek raakt
en daarvan de reden blijven zien.
Waarom moet ik bij dit gedicht dadelijk denken aan het gedicht ‘Dood’ van Eddy Van Vliet? ‘Dood. Heb geen angst. Talm niet / voor mijn deur. Kom binnen. / Lees mijn boeken. In negen van de tien / kom je voor. Je bent geen onbekende.’
In beide gevallen is de ‘dood’ het einde, alleen is zij bij Beeckman reeds op bezoek geweest en vraagt hij om nog even te mogen blijven. Terwijl Van Vliet in zijn gedicht klaar is met ‘leven’, is Beeckman dat zeker niet. Zelfs dood wil hij nog blijven. Nieuwsgierig wil hij naar de reacties van vrienden en kennissen peilen. Uiteindelijk is geboren worden langzaam sterven. Alleen poëzie kan troost brengen; dichters schrijven over wat niet meer is, het niets dat zo dikwijls weerkeert in het werk van Beeckman.
‘De selectie voor de Herman de Coninckprijs voor de beste debuutbundel van 2007 verliep niet van een leien dakje! Na heel wat wikken en wegen heeft de jury uiteindelijk gekozen voor een bundel met stille, intimistische gedichten, voor poëzie die nog niet af is, nog moet groeien maar toch al een eigen, authentieke klank heeft,’ lees ik in hetzelfde juryrapport van de Herman de Coninckprijs.
Vijf jaar later deel ik nog steeds de mening van de jury. Taalnadruk ten koste van inhoud, wat Eco ook moge beweren.
***
Geert Jan Beeckman (Welle, 1961) werd in 2010 door Jeroen Dera voor Meander geïnterviewd. Eerder werd in Meander ook Beeckmans debuutbundel besproken.