Of ik nog even blijf
door Kees Godefrooij
Veel gedichten van Eric Vandenwyngaerden komen maar moeizaam los van het papier, ze zijn vlak en komen nauwelijks tot leven. Neem het volgende fragment uit ‘Traag’:
naar schaarser het grasland
dichter de wolken, de eeuwige
bergtop witter dan wit.
Daar aangekomen, kijken we op
en ademen onze ziel uit.
Traag valt de nacht.
Heerlijke woorden zijn het en ook grote woorden, ‘eeuwig’ en ‘ziel’. Het schept echter verplichtingen om deze woorden in de mond te nemen en op schrift te stellen, het zijn niet de eerste de beste woorden, ze hebben gefigureerd in de poëzie van de groten der aarde, je dient ze eer aan te doen en dat gebeurt hier niet. Ze verflauwen tot clichés zodra mindere goden er mee aan de slag gaan. Het zijn duidelijk begrippen die boven de macht van deze dichter gaan.
Toch zijn er hier en daar fraaie zaken te bespeuren. Bijvoorbeeld deze regel, die te vinden is in ‘Dit alles’ en als volgt luidt:
Waarom is dit een mooie regel? Omdat hij uit tien lettergrepen bestaat, een mooi metrum kent en weggelopen lijkt te zijn uit een sonnet? Dat weet ik niet, maar koel tikt de ijsregen door deze nacht.
Zo nu en dan fonkelt het in de bundel, bijvoorbeeld bij het afscheid van de vader in deel 3 van ‘In en uit’, waar de ingesleten non-verbale (non)communicatie en de angst voor emoties voor de miljoenste keer zegevieren in de stervende resten van een verkrampt gezinsleven uit de jaren vijftig:
3
Achter elk raam een oud gezicht
een bed, een zetel, stoel en kast;
en boeken voor wat tijdverdrijf.
Hij zegt uiteindelijk: ga nu maar.
Als ik de deur achter me sluit
weet ik: hij denkt, maar vraagt me niet
of ik nog even blijf.
Ook in deel 4 continueert Vandenwyngaerden dit hoogstandje van de welhaast tastbare verkramptheid als er achter de rug van het lyrisch ik gelachen wordt en hij niet weet waarom, om in deel 5 te besluiten met: Straks trekken thuis de taken / ongeduldig aan mijn mouw.
Een wonderlijke omkering vindt plaats in ‘Weerloos’, waar de regels 6 en 7 gelezen kunnen worden als pleisters die wonden veroorzaken, wat mij doet denken aan het spreekwoord van de zachte heelmeesters, hoewel ik niet inzie hoe dat met de rest van het gedicht te rijmen valt, zodat wellicht de meest voor de hand liggende lezing volstaat.
Het was af geweest als het semantisch veld ‘verband’, pleisters’ en ‘wonden’ in de tweede strofe tot in de vierde regel was voortgezet. Het is niet gebeurd en dat is een gemiste kans:
Weerloos
Weer heeft het water van zich
laten horen: wat we na een etmaal lezen,
na een nacht zwoegen en zweten
– hier, onder de ingepakte maan.
We kennen de woorden en hun verband,
weten de plaatsen van de pleisters,
vanwaar alle wonden komen,
prijzen onze vluchtige slaap.
Dit is wat het leven ons nooit beloofde:
dit zijn de hellingen van de dampende aarde
waarop we onwennig strompelen,
waarvan we weerloos glijden
Tot slot een fraai gedicht, afkomstig uit de reeks ‘Psyche, gesprekken met de meester’ waarin veelvuldig sprake is van een u. Naast ‘Niet’ en enkele ander gedichten vormt dit het hoogtepunt van de bundel. In ‘Boek’ heeft de dichter de juiste toon te pakken, de in tweeën gesneden rustplaats en het er overheen rollen zijn goede vondsten, terwijl in de laatste twee regels de werkelijkheid wordt ervaren via de literatuur:
Boek
U merkt het, het is stil
geworden in de kamer
Boven is de rustplaats
in tweeën gesneden.
Soms laat u zich overhalen,
rolt u eroverheen. Steeds
kijkt u te vluchtig in de spiegels
waarin iedereen zich uitkleedt –
niets is zo vernederend
als lichaamstaal.
Nu buiten het onweer
met al zijn donderwolken
weggetrokken is, luistert u
naar het natikken van de regen,
leest u in een openliggend boek
dat het stil geworden is.
Het zijn veelal losse flarden die boven het maaiveld uitsteken, plus een aantal teksten die zeker de moeite waard zijn. Is dat voldoende om een bundel te dragen? Er is nogal wat verschil in kwaliteit, maar men dient een dichter te beoordelen op zijn beste gedichten en goede poëzie is zeker in deze bundel te vinden.
Dit verblijf kent vier afdelingen en telt 42 gedichten in de vrije vorm.
***
Eric Vandenwyngaerden (1955) studeerde lichamelijke opvoeding aan de K.U. Leuven. Na twee bundels in eigen beheer, Onder de Roos (2003) en Achter de hoek (2004) verscheen in 2005 bij uitgeverij Kramat Het licht stelt de wet. In 2010 werd hij voor twee jaar aangesteld als stadsdichter van Diest, waar hij werkt in het secundair onderwijs.