We hebben geen idee
door Joop Leibbrand
In ‘Heesterbuurt’, een van de gedichten uit de korte ‘Haagse’ afdeling van Vleugels van cement van Edith de Gilde, laat een ongenoemd gebleven waarnemer zijn fantasie de vrije loop bij een aantal dingen die hij ziet bij de huizen waar hij langs loopt: een lampenkap wordt een losbrekend luipaard, een lavalampje een uitbarstende vulkaan, een cementen adelaar verlaat een voortuin voor een hoge vlucht. Drie keer wordt dat ingeleid met ‘als’: als dát, dát en dát zou gebeuren, dan zou de verbeelding de werkelijkheid volstrekt veranderen. Dat het niet gebeurt, blijft impliciet, maar is natuurlijk evident – de onmogelijkheid zit in de materie van de vleugels al opgesloten, cement is niet de stof van onze dromen.
In een ander gedicht, ‘Passage’, staat de ik-figuur voor de deur waarachter zich de tuin bevond waar Alice Liddell, de kleine muze van Lewis Carroll, ooit speelde. Het is, zou je kunnen stellen, de plek van de ultieme verbeelding, maar de wonderwereld blijft gesloten, want Ofwel je drinkt en krimpt en kunt niet bij de sleutel/ of eet en groeit en kunt niet door de deur/ Hoe dan ook, je gaat maar door met leven.
Die discrepantie tussen verbeelding en werkelijkheid en vooral de nuchtere vaststelling dat het leven je geen andere keus laat dan dit te accepteren, is een belangrijk thema van deze bundel. Het komt meteen al in het eerste gedicht aan de orde:
VERBRANDE TURF
Was ik nog kind, mijn moeder
hield me thuis vandaag.
Veilig ziek onder de dekens
zou ik haar bezig horen in het huis.
Er ligt sneeuw op mijn nieren, alles wat ik aanraak
is koud of veel te heet. Ik wil mijn moeders
warme chocolademelk, haar koele hand.
As is verbrande turf – zij zou de eerste zijn geweest
om dat te zeggen, groot geworden in een harde tijd.
As is mijn moeder.
‘Als’-vragen zijn zinloos, de realiteit is zoals zij is, de gewenste of gedroomde werkelijkheid kan nooit anders zijn dan illusoir.
Het is niet alleen qua inhoud een kenmerkend gedicht. Er is mooi aan te demonstreren hoe in dit vrije vers vormaspecten op een onnadrukkelijke manier de samenhang bepalen. Allereerst is er het klankpatroon, dat gedomineerd wordt door de liefst twaalf a‘s van as en het daarin verborgen als, en de zes klagende aa‘s; daarnaast is er acht keer de ei-klank, die mijn koppelt aan veilig en tijd en valt nog op hoe sterk hield, ziek en nieren in klank verbonden zijn.
Naast al die assonanties zijn er de alliteraties, die zich evenmin opdringen, maar wel voor een subtiel verband zorgen, zoals mijn – moeder, vandaag – Veilig, koud – chocolademelk – koele.
Er is meer. Let op het mooie chiasme in de tweede strofe, zie hoe het lyrisch ik met ik, me en mijn de overhand heeft over haar, zij, moeder. En let vooral op de aflopende lengte van de strofen: na de vierde, na de As, kan er niet anders dan niets zijn.
In vrijwel al haar gedichten (het zijn er 54, onderverdeeld in vijf afdelingen) toont Edith de Gilde eenzelfde beheersing van haar materiaal. Taal is dienstbaar, maar wordt nooit ondergeschikt. Blijkens een aantekening achterin werden de gedichten geschreven in de periode 1998-2011; opvallend is dan de consistentie van de bundel, die een duidelijke eenheid vormt en geen moment de indruk vestigt van een soort grabbelton.
De Gilde heeft het talent haar gedichten als volkomen vanzelfsprekend te laten overkomen. Zij is nooit cynisch of bitter of zelfs maar onverschillig, al brengt haar nuchterheid wel een zekere distantie mee die aan een haast klassieke gemoedsrust doet denken.
Neem het experiment dat in het gelijknamige gedicht wordt uitgevoerd: Men zou me open kunnen snijden en op zoek/ gaan naar wat mij tot mij maakt. Mijn vermogen/ vinden om mijn schouders op te halen. Als het weggenomen gen bij een ander wordt ingeplant, zouden diens voeten ineens de aarde raken. En dan vervolgt het gedicht: Men zou zich opblazen van trots. Naar mij/ zou dan al maanden niemand hebben omgekeken./ Vraag is of het me zou deren. Vraag is of het ertoe doet.
Of neem het ‘experiment’ dat zij zelf doet in ‘Geen idee’. In de eerste strofe is op haar raam een vlieg geland en dan vervolgt het gedicht zo:
Ik pak een liniaal. Vier millimeter lang
ben je, vlieg. Er zit glas tussen ons, maar
je merkt iets, loopt weg, vliegt op.
Ik meet doorgaans geen vliegen. Waarom nu?
Iemand trof me. Daarna deed ik het. Zo gaat dat.
Wat er omgaat in een hoofd, wat we elkaar
aandoen, vliegje, vliegje, we hebben geen idee.
Geen idee van wat er in eigen hoofd of in dat van anderen omgaat? Geloof de dichters niet, want juist als zij zeggen het niet te weten, zijn zij het duidelijkst; ‘geen idee’ blijft lang nazeuren, bijvoorbeeld in een latere regel als In het verdwaalhoofd dat het mijne is, of in ‘Verloop’ (een heel zuiver lamento): iets was er/ iets was er altijd/ altijd was er/ iets waar je niet bij kon// […] // en je zat en je wachtte/ en jij was het wachten/ je zat en je wachtte/ je wachtte op iets.
Vleugels van cement is een rijke bundel. Ook een wijze. ‘Omtrekkende beweging’, met acht terzinen niet alleen het langste gedicht uit de bundel, maar ook het onbetwistbare hoogtepunt, bewijst het. De openingsregel is: Niemand had de goden verteld dat ze niet bestonden. En dan luidt het slot:
[…] Of je nou mens of god bent,
iets wat zich aan je greep onttrekt, terwijl je weet
dat het je nodig heeft, daar kan je gek van worden.
Misschien maar beter niet zo hard te jagen, de vragen
te omarmen, de woorden te vergeven, die dwaalgeesten
waar we niet buiten kunnen. Vraag het de dichters maar.
Het is jammer dat Edith de Gilde niet veel eerder veel meer gepubliceerd heeft. Als ze op jongere leeftijd bundels had laten verschijnen, had zij wellicht een grote naam in de Nederlandse poëzie kunnen worden. Het kan natuurlijk nog altijd. Als… Maar we weten inmiddels in welk perspectief we dat woord moeten plaatsen.
***
Edith de Gilde (Den Haag, 1945) studeerde Nederlands in Leiden en was daarna enige jaren lerares Nederlands. Ze werkte vervolgens bij Oxfam Novib en had een yogastudio. Zij was van 2000 tot 2005 redactrice van Meander en is nu bestuurslid van de Haagse Kunstkring. Ze publiceerde in 1998 in eigen beheer de bundel Zeilschip Zondag en was in 2001 medeauteur van Mogen we éven @frekenen? De tweetalige bundel Verloop / Verlauf met vertalingen in het Duits van Hans v.d. Veen is uit 2011.
Weblog: http://edithdegilde.blogspot.com
In 2008 had Elly Woltjes voor Meander een interview met haar.