Een angstaanjagend raadsel
door Bert van Weenen
Voor de gedichten van Jan Emmens (1924-1971) heb ik altijd een zwak gehad. Tijdens het verzamelen van allerhande boeken, uitgegeven door de legendarische uitgever Geert van Oorschot, stuitte ik op de fraaie blauwe verzamelbundel uit 1974 en meteen na de eerste keer lezen wist ik: dit is een dichter die mij mijn hele leven zal blijven vergezellen. Waarom? Vanwege Emmens’ nuchtere formuleringen waarbij je als lezer toch niet aan het gevoel ontkomt dat er ergens iets wringt? Of vanwege de barse humor misschien, die hier en daar plotseling opduikt, wat de zwaardere verzen opeens in een ander licht zet, zoals bijvoorbeeld in het volgende vers:
AANLEIDING TER NEDERDUITSE DICHTKUNST
Ik ben een breekbaar geval.
Neem nu bijvoorbeeld de slagaderkwestie:
een hondsdolle hond mag ik niet met de hand,
maar moet ik bepaald met een stok van mij afslaan,
nogal omslachtig.
Verkeer kan ik uitsluitend ontgaan
op oversteekplaatsen, met armgezwaai,
’t gevaar in dit geval hangt samen met
de weerstand van het skelet.
Ik ben, kortom, een wezen dat huist
in een nest van koffie, thee en tabak.
Daarbuiten ben ik beklaagbaar.
Nogmaals: waarom is die poëzie van Jan Emmens zo indringend, dat je er hoe dan ook mee rond blijft lopen? Wim Brands, zelf ook dichter, probeert in zijn inleiding voor een nieuw deel in de bloemlezingenreeks van Van Oorschot ook een antwoord te geven op deze vraag. Daarbij geeft hij vooral door wat Elly de Waard denkt van de bevriende ‘tragische’ dichter Jan Emmens: “Jan was een briljante man, hij wist ongelooflijk veel maar dacht tegelijkertijd dat het allemaal niet waar was, dat hij ontmaskerd zou worden. Ik overdrijf niet als ik zeg dat hij afgrondelijke tegenstellingen in zich herbergde.”
Brands’ commentaar, waarbij hij ook Renate Rubinstein als getuige laat optreden, komt erop neer dat onder de oppervlakte van Emmens’ glasheldere gedichten steeds een angstaanjagend raadsel schuilgaat. Misschien veroorzaakt door die diepe tegenstellingen die deze dichter uiteindelijk op 12 december 1971 over de rand van de afgrond dreven toen hij zich ophing in zijn huis in Utrecht.
BEDROEFD
Mijn geest leeft met de handen boven water
die zoeken omderwille van het licht
dat aan zijn hoofd onthouden wordt.
Soms duikt hij even op, kijkt naar zijn handen
en glimlacht om die bezigheid;
dan zuigt de klei over zijn kruintje dicht.
De dichter Jan Emmens was van huis uit historicus, gespecialiseerd in het werk van Rembrandt (zie o.a. zijn verzameld werk deel 2, Rembrandt en de regels van de kunst). Deze achtergrond zie je in diverse gedichten terug, waarbij opvalt dat Emmens steevast een ironische draai aan de feitjes van de geschiedschrijving probeert te geven. Een mooi voorbeeld is ‘Meesterwerk’, tevens een van zijn bekendere gedichten:
MEESTERWERK
Wat nu de Saul van Rembrandt betreft,
mij ontbreekt het wel eens aan een tulband en iemand
die harp of harpsichord voor mij speelt,
aan een scepter en een bescheiden gordijn
waarmee ik tranen kan drogen.
Maar soms gaat Jan Emmens ook verder terug in de tijd; naar het ontstaan van het christendom (‘Advies voor de naderende ouderdom’) of zelfs de klassieke oudheid (‘Grieks’). Van W.H. Auden heeft hij één gedicht vertaald, waarin Auden met een verwijzing naar de klassieke schilderkunst constateert dat lijden en tragiek altijd ergens in de marge van het mensdom plaatsvinden. De keuze van juist dit gedicht zegt iets over Emmens zelf, denk ik.
Deze door Wim Brands samengestelde bloemlezing was voor mij aanleiding om het majestueuze Gedichten en aforismen (1980) weer eens uit de kast te halen, dat naast de drie officiële bundels Kunst- en vliegwerk (1957), Autobiografisch woordenboek (1963) en Een hond van Pavlov (1969) ook nagelaten werk en diverse series aforismen bevat. Wie voor dit kloeke deel van Emmens’ verzameld werk terugschrikt, kan prima met Overkomst dringend gewenst beginnen om een indruk te krijgen van de poëzie van Jan Emmens. Het geld van de Turing Foundation wordt door uitgeverij Van Oorschot heel goed besteed.