LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Bachyt Kenzjejev – Brieven aan Rusland

7 aug, 2012

verschrikkelijk om te dichten in het Russisch?

door Joop Leibbrand

In haar inleiding bij Arie van der Ents vertaling van Brieven aan Rusland van de Russisch-Canadese schrijver Bachyt Kenzjejev stelt slaviste Petra Couvée de auteur aan ons voor. Van Kazachse origine werd hij in 1950 geboren in Moskou als zoon van een vertaler Engels; hij studeerde er scheikunde en zat in een dichtersgroep die zich niet alleen oriënteerde op Pasternak, Mandelstam en Brodsky, maar vooral ook op Poesjkin. In 1982 emigreerde hij naar het Westen en werd uiteindelijk een wereldreiziger die zich beweegt tussen Montreal, Moskou, New York en Venetië. Hij dicht zowel in het Russisch als in het Engels en was te gast op het 42ste Poetry International Festival, 2011.

Brieven aan Rusland kent twee afdelingen. De tweede bestaat uit zestien min of meer verhalende gedichten (deels overpeinzingen over sterfelijkheid en vergankelijkheid), de eerste, duidelijk de kern van de bundel, biedt twaalf lange gedichten die als Zendbrieven worden aangeduid. Het is in blanke verzen geschreven zogenaamde vriendschapslyriek die in een negentiende-eeuwse traditie staat, gericht aan dichters uit de kennissenkring. Ze beginnen alle min of meer gelijk: ‘Mijn beste Radasjkevitsj, wil je mij’, ‘Mijn allerbeste Morgoelis, ik stuur’, ‘Mijn beste Miloslavski, ik wens jou’, ‘Dag Mark, vanuit het slaperige Toronto’, enz. Kenzjejev wijkt er nauwelijks van af, direct in de eerste regel valt de naam van de aangesprokene. Het zijn dus zendbrieven, simpelweg omdat ze aan traceerbare geadresseerden gericht zijn, en niet omdat ze een bepaalde boodschap verkondigen of van een bepaalde waarheid willen overtuigen. Iets dergelijks zit er soms wel in, maar op geen enkele wijze nadrukkelijk.
De brieven werden eind jaren tachtig van de vorige eeuw geschreven, maar Kenzjejev dagtekent ‘Montreal, 1889’ en die antedatering van honderd jaar geeft hem de vrijheid meestentijds twee tijdvakken ineen te laten vloeien, de late negentiende eeuw, en de tijd van de Val van de Muur, van perestrojka en glasnost, gezien vanuit Russisch en Westers standpunt.

Ik kende noch de dichter, noch de vertaler, maar ik moet zeggen dat ik de laatste tijd zelden poëzie onder ogen heb gekregen die me zo trof. Om een goede indruk te geven van de bijzondere kwaliteit van dit werk citeer ik enkele lange fragmenten uit de eerste brief. Let erop hoe volstrekt natuurlijk deze in vijf- en zesvoetige jamben geschreven poëzie klinkt. En ook hoe beeldend zij is.

1.

Mijn beste Radasjkevitsj, wil je mij
mijn onattentheid wel vergeven? Mettertijd
worden ze schaars, de lang verwachte uren
dat je een kaars aansteekt, een penpunt slijpt –
en dan je zielenroerselen toevertrouwt
aan het papier, in het vooruitzicht dat
de dag daarop de postboot dit dan pijlsnel
naar lief Europa brengt, de koude streken
van het vaderland… Een kennis, négotiant,
die zelf geen Russisch kent, die vroeg me mee,
je gelooft het niet, naar Rusland, in november,
jawel, een handelsdelegatie. Ik zal niet
de avonturen van de reis beschrijven,
de last met de douane, de eerste angsten…
Mijn waarde koopman sleet daar een fabriek
[…]
Probeer je voor te stellen – mensen in jacquet,
met zijden ondergoed, met laarzen aan,
die zijn gepoetst – die socialisten zijn
veranderd, echt! […]
We sliepen in het Pribaltijskaja.
De winterdageraad verlicht des morgens
met schrale stralen de verweesde wijken
van de arme voorstad; schitterend is wel
de najaarsbaai – het enkele witte zeil,
de zeemeeuwen op snijdend gure wind…
Je weet nog wel, van daaruit naar de Nevski
is nog een aardig eind, maar de koetsier
maakt heerlijk vaart, en de Neva ligt stralend
in zilvergrijs, smaragdgroen of zelfs in
marineblauw! Ik ben het wel gewend,
dat vage, stille noordelijke landschap,
heel anders toch dan jij, bewoner van Parijs…
We aten kostelijk – maar man, ik moet
bekennen: veertien dagen Russisch eten,
dat lag me loodzwaar op de arme maag.
Ik stortte me, weer thuis, gelijk een dolle
op alle gaven van mijn Canada,
[…]
Maar ondertussen maakte men gehakt
van mijn roman – een onbekende woordsmid
in de bekende Pensée russe. Ik hoef geen
medelijden, beste Radasjkevitsj.
Jij bent geen prozaman, jij hebt je leven
gewijd aan de muziek van het vers libre,
het ongerijmd gelid van hechte klanken,
en aan een harmonie, voor Slavenoren
een tikje grof en ongewoon. Geen nood,
mijn monarchist. De poëzie, de koningin
der kunsten, is bereid om ieder offer
te aanvaarden van haar priestervolk. Ze houdt van
de zoektocht naar gewaagde combinaties
van ouderwetse woorden: […]
Vergeef me,
dat mijn recensie van je boek niet af is –
ik ben wat lui geworden met de jaren,
ik drink mijn bier, doorkruis Amerika,
ik zoek verwoed het trouweloze spook
van harmonie, van diepe hoop en liefde.
In Adirondacks bergen, bij de meren
van het groen Vermont, sla ik je dichtwerk op –
en dompel mij weer onder in de wereld
van klavecimbels en van wandtapijten,
het ver verwijderd muzikaal gelid van
een vreemde ziel, die in de morgenstond
wijd open voor de tijdwind staat. Vaarwel,
mijn waarde kameraad, en groet van mij
de stenen van het geurige Parijs,
die jij in het vroege morgenuur betreedt,
met koene blik, ten halve op het oosten.

De elfde brief is gericht aan Timoer Kibirov. Kenzjejev schrijft hem:

 

[…]
verschrikkelijk om te dichten in het Russisch?
De taal is lenig, heet, een zieke schone,
hij voedt zich met alleen maar mensenvlees,
en is van haat doordrenkt, zo diep doordrongen,
dat het gevaarlijk is om in zijn sisklank
een stukje mee te gaan – tenzij je je
vergrijpt aan de maatschappelijke treurnis,
aan woordspel of aan ernstig, zoetzuur proza.
In het nevelige Petersburg bekent
de socialist al sissend door zijn tanden
dat het paradijs op aarde niet gebouwd is.
Amerika likt militaire wonden,
de zwarte slaaf van tot voor kort bezingt
de vrijheid, wijdt zijn tomeloze lier
aan ambacht en commercie. En Europa
is week geworden van comfort, geniet
van een geruste oude dag. Mijn Canada
drinkt bij de haard, onder een plaid gezeten,
zijn eigen, zelf gebrouwen ale, en leest
de almanak van vorig jaar. Timoer,
de harmonie is schaars en kostbaar,
en daardoor is de vraag ernaar (lees Marx)
verwaarloosbaar gering. Of het volk nu bloeit
of rebelleert, – het heeft geen zin te dansen,
niet voor de gouden ark van het oud verbond,
laat staan voor slachterijen in Chicago,
of voor de doden van het Dekabrisme ……

Van de gedichten uit de tweede afdeling werd ik vooral getroffen door ‘Te late opdracht voor Lev Losev’. (De bundel stelt het zonder annotaties, dus Google moet uitkomst bieden: Russisch letterkundige, 1937-2009, in 1976 geëmigreerd naar de VS.) Een fragment:

[…]
En wee de sterveling (denkt de muzenzoon),
zijn lot is net als dat van natte sneeuw,
maar hier, in droevig Rusland, is hij met
zijn dronken kop zijn redding misgelopen.
Hij sloopte kerken, vindt zijn troost in nare
en goddeloze dingen, heeft met succes
de hemel afgezworen. Het resultaat:
de stank, de rijen, kaas voorgoed verdwenen,
de kranten liegen, KGB’ers aan de macht.
En op de radio brult het rode koor
dat wij hier bouwen aan het menselijk geluk.
Maar goed (iets blijer), onzin allemaal.

Kenzjejev geeft hier een tamelijk ontluisterend beeld van zijn oude vaderland…
Tot slot nog een treffende filosofische overpeinzing uit het gedicht ‘Dingen’, aanhef en vijfde strofe:

Aan wijsbegeerte heb je niks. Het is
veel fijner om, met lekker sterke thee
en abrikozenjam, je schatten één
voor één ter hand te nemen: […]

Een poosje terug las ik eens bij Toporov
dat dingen eigenlijk bedoeld zijn om
iets te vertellen, niet alleen als nuttig
gebruiksvoorwerp hun tijd te slijten, maar
zich net zo te verhouden tot de mens
als deze mens tot God. Als commentaar bij
Heidegger schrijft hij vervolgens dan
dat zoals God, de heerser van het al,
van tijd tot tijd zijn kudde schapen roept,
de mens ook – filosoof, of arme stumper,
of wereldheerser – om zijn dingen roept.

Beslist geen misantroop, deze Kenzjejev, maar wel een haarscherpe, illusieloze observator van het verschijnsel mens.
Hoe de vertaling te beoordelen? Ik ken geen woord Russisch, maar op grond van het Nederlands en van de sterke ritmiek in de verzen geloof ik dat deze zonder meer adequaat is, wellicht zelfs het origineel overtreft.
Wat een verrassing, dit werk.

     Andere berichten