Giuseppe Conte (Imperia, 1945) is een van de invloedrijkste Italiaanse dichters van deze tijd. Hij is bekend als romanschrijver en essayist, maar vooral en in de eerste plaats als dichter. In de jaren negentig was hij mede-oprichter van het Mitomodernismo (1995-1996), een nieuwe stroming in de Italiaanse literatuur. Ook vertaalde hij poëzie van Blake, Lawrence, Shelley en Whitman, waardoor hij niet alleen in Italië maar ook daarbuiten bekendheid geniet. In 1983 brak hij door met de bundel L’Oceano e il ragazzo (De oceaan en de jongen) met een voorwoord van Italo Calvino. Voor zijn bundel Ferite en rifioriture (Verwondingen en wederopbloei) die in 2006 uitkwam, ontving hij in Italië de Premio Viareggio.
Hoe verklaart u het sukses van uw bundel Ferite e fioriture?
Het eerste succes kwam voor mij eigenlijk met de dichtbundel De Oceaan en de jongen, die een uitgebreide recensie kreeg van Italo Calvino. Mede dankzij deze recensie werd de bundel vertaald naar het Engels en Frans (de Franse vertaler van mijn bundel, Jean-Baptiste Para, won overigens met zijn vertaling de Nelly Sachs prijs). Na deze bundel publiceerde ik nog een reeks dichtbundels, dus de premio Viareggio beschouw ik als als het ware als de kroon op mijn werk. Verwondingen en wederopbloei bevat gedichten die tussen 2000 en 2005 geschreven zijn, gedichten waarin ik terugkeer naar mijn oorspronkelijke thema’s, maar met meer autobiografische elementen. Wanneer je ouder wordt verwerk je onbewust steeds meer persoonlijke ervaringen in je gedichten.
Voor zover ik weet is er in de afgelopen jaren maar één literaire stroming geweest in Italië en dat is het Mitomodernismo, een literaire beweging die ontstond in de jaren negentig. Het Mitomodernismo propageerde een nieuwe opvatting over schoonheid en mythe in de poëzie, het bracht een manifest uit dat onder andere door Stefano Zecchi en mijzelf werd ondertekend. Ook dichters als Tomaso Kemeny en Roberto Carifi waren aanhangers van het Mitomodernismo. Interessante Italiaanse dichters die ik zeer bewonder zijn onder andere Valentino Zeichen en Milo de Angelis.
In 1984 was Italië ruimschoots vertegenwoordigd bij Poetry International. Franco Fortini, Eduardo Sanguineti en ik lazen voor uit eigen werk. Ik koester mooie herinneringen aan de stad zelf. De lange reeks marktkraampjes bij de haven, de vele Indonesische restaurants, vriendschappen die tussen de dichters onstonden, gesprekken met de Duitse fotografe Herlinde Köhl en de lange wandelingen door de stad. Ik weet nog heel goed dat de directeur van Poetry protesteerde tegen de Cubaanse autoriteiten, omdat ze een visum geweigerd hadden aan een dichter die was uitgenodigd voor het festival. ‘Zo behandel je een dichter toch niet!’, was zijn verontwaardigd commentaar. Om die reden associeer ik Poetry International nog steeds met een pleidooi voor de poëzie, de vrijheid van de dichter en de rijkdom die poëzie aan het leven schenkt.
Nee, dat denk ik eerlijkgezegd niet. Poëzie verandert niet doordat de vorm waarin er gepubliceerd wordt verandert. Door middel van internet kan een gedicht een veel groter publiek bereiken. Zelf ben ik mijn eigen gedichten in verschillende versies op internet tegengekomen, soms zelfs in verkorte of incorrecte versies van het origineel. Ik denk aan de andere kant dat de essentie van poëzie wel kan veranderen door het gesproken woord of het visuele aspect, bijvoorbeeld wanneer een dichter in een video opname zijn werk voordraagt, juist door die wisselwerking van gedicht, stem en beeld.
Wat zijn volgens u de grootste veranderingen tussen de hedendaagse poëzie en de poëzie van de 20e eeuw?
Dat gebeurt wanneer ik iets zie dat op de een of andere manier mijn aandacht trekt, dat tot mijn verbeelding spreekt. Ik ben iemand die graag onderweg is, ik hou van reizen, omdat ik me dan losmaak van de dagelijkse routine. Soms is dit een geluid, een gezicht, een muziekfragment. Ideeën voor een gedicht ontstaan plotseling en komen als een verrassing. Ik moet nu eenmaal schrijven en heb altijd een klein notitieboekje bij me om gedichten in op te schrijven. Vervolgens schrijf ik ze over in een groter schrift. Pas op het allerlaatst maak ik er een document van dat ik op mijn PC zet.
Vertalen is een daad van toewijding en liefde voor de taal, tenminste dat is het voor mij. Ik ben geen vertaler van beroep, ik heb het werk van dichters die ik bewonder vertaald en daarmee een soort persoonlijke traditie gecreëerd. Ik ben vertalers altijd dankbaar voor hun harde werk. Zonder vertalers zou ik nooit een liefhebber hebben kunnen worden van Arabische, Turkse en Iraanse poëzie. Hoe zou ik ooit die dichters hebben kunnen lezen, die schrijven in een taal die ik niet ken?
Als auteur van omvangrijke anthologieën zoals Gedichten uit het Oosten en het Westen (Mondadori, 2006) en Wereldpoëzie (Guanda, 2003) heb ik de mogelijkheid gehad om mijn voorkeuren op grote schaal te manifesteren. Er zijn zoveel gedichten die ik bewonder en goed vind. Maar al mijn lievelingsgedichten ken ik uit mijn hoofd. Bijvoorbeeld het sonnet ‘Guido i vorrei che tu en Lapo e io’ dat een opperste synthese vormt van alle thema’s die mij als dichter – meer nog dan als schrijver – aanspreken: vriendschap, reizen, betovering, magie, de liefde…
Heeft u op dit moment plannen voor een nieuwe dichtbundel?
Er zijn plannen bij uitgeverij Mondadori om een paperbackuitgave samen te stellen van al mijn gedichten. Deze verzameling komt waarschijnlijk uit in 2015, wanneer ik hopelijk de minimumleeftijd heb bereikt om in aanmerking te komen voor publicatie van mijn hele œuvre. Het laatste gedicht in deze bundel heeft als titel ‘Nooit zal ik ophouden te schrijven over de zee’. Zo zal ik ook nooit ophouden met schrijven en te geloven in poëzie, ondanks deze moeilijke tijden, ondanks alles.