Een stilstaande draaikolk
door Roel Weerheijm
Eind april ontving ik het recensie-exemplaar van Wenteling van Lies van Gasse. Intussen zijn meer dan tien weken verstreken. Het is niet zonder reden dat ik er zo lang over moest doen. Bij eerste lezingen van Wenteling wist ik niet wat ik met de bundel moest aanvangen. Wat is dit voor poëzie, met die eigenaardige, bezwerende formuleringen en grote woorden? Het is een stilstaande draaikolk, dacht ik, en ik wist niet eens of dat goed of slecht was.
Ik las door.
Er zijn goede en slechte bundels. Er zijn toegankelijke en hermetische bundels. Er zijn fijne en irritante bundels. Maar kan een bundel dit allemaal tegelijk zijn? Als dat zo is, heeft de dichter in kwestie een uitmuntende prestatie geleverd.
En ja, Lies van Gasse schreef een bundel die dit alles is. Toegankelijk en hermetisch, fijn en irritant. En goed. Slecht is de bundel geenszins. Maar het heeft mij veel tijd gekost om daar achter te komen.
Wenteling is een bundel die zich heel langzaam blootgeeft. De bundel is hecht gecomponeerd en bestaat uit 33 gedichten met de titel ‘Wenteling’, soms onderbroken door andere gedichten. De cyclus heeft geen plot en geen ontwikkeling, geen personages en geen engagement. Ik betwijfel zelfs of er wel iemand aan het woord is. De zinnen lijken uit de ether te komen, of uit de grond. We lezen breedsprakige, abstracte woorden naast krachtige metaforen en vergezichten. En laat het nou juist niet over beweging of draaiing of wenteling gaan.
Een stilstaande draaikolk.
Ik citeer de eerste helft van het eerste gedicht:
Deze ochtend, wanneer ik
als een vis tegen u opzwem
met mijn glinsterend verdriet,
gaan wij bij de monding water halen.
Het is nu half augustus.
We voelen de getijden naderen,
stranden op een luide kust.
Wij liggen afgeladen op boten,
slapen in de buik van het schip
en tellen boei na boei.
Wij kijken af en aan, ziek als een hond
die op het dek de deining weerstaat.
Deze ochtend zet ik een baken uit.
In het veld gaat een lichtgrens open.
Ik ken mijn eigen kracht niet.
Weer
moet ik door mijn verdriet
als door een sluis.
Ik ben een goede vogel.
Spreid de vleugels en overschouw.
Dit ruime citaat geeft al iets prijs van de poëzie van Wenteling. Beeld na beeld na beeld bouwt zich een bundel uit die telkens niet naar een climax doorwerkt, maar zichzelf na elke zin een andere gedaante aanmeet.
Het begint nochtans concreet. In brede schetsen ontstaat een zomerdag aan de kust. Weids landschap, eindeloze zee. ‘Wij’ liggen, ontwaken, ‘afgeladen op boten’ (een grote groep mensen, kortom). Dit terwijl de ‘ik’ en de ‘u’ uit de eerste regels een duo suggereren, verliefd wellicht en kennelijk ver van de bewoonde wereld vertoevend. Het kleine beeld van de hond op het dek wordt vervolgd door een sterke, brede zin (‘Deze ochtend zet ik een baken uit.’). We lezen zelfs: ‘Ik ken mijn eigen kracht niet.’ Maar dan volgt een heel kwetsbare (mooie!), retrospectieve zin. ‘Verdriet’ is onontkoombaar maar tijdelijk, en het vernauwt blijkbaar, verdriet maakt je eigen wereld gesloten. Weer een zin later ontstijgt de ‘ik’ als een vogel de oppervlakte, de mensenwereld misschien, in minzame observatie.
En zo gaat dat maar door. Het leek bij eerste lezingen onlogisch, willekeurig, het leek ook de indruk te wekken dat je zomaar wat losse zinnen kunt citeren – maar dat lukt dus niet. Omdat de zinnen zo’n sterke samenhang hebben dat ze alleen in die volgorde, alleen in die opbouw hun functie hebben. De zin ‘Hij leest haar haren’ als los citaat (nr. 24, an sich een mooi, maar onbegrijpelijk beeld) doet de bundel geen recht. Om maar wat te noemen.
En daarom citeer ik verder niets.
Van Gasse is een trage, maar succesvolle hypnotiseur. Wenteling lokt je een aangename wereld binnen die met herkenbare beelden wordt opgebouwd, maar tegelijkertijd klopt er iets niet aan de beelden. Ik toonde al aan dat ze niet op elkaar aansluiten, maar tegelijkertijd tornen ze aan de herkenbaarheid die ze lijken te willen overdragen. Het is geen moment rustig of zelfs aangenaam in deze bundel. De beelden en zinnen bijeen vormen samen wellicht een postmoderne filosofie – een wijsgeer zou zich daarover moeten buigen, ik vermoed het alleen – maar eenheid lijkt vooralsnog te ontbreken.
Een stilstaande draaikolk.
Het is geconstrueerd en mits het lukt, is dat construeren is ongelofelijk knap. Maar belangrijker nog dan ‘knap’ is de leeservaring. Als je poëzie leest, wil je immers niet ‘een knappe constructie’ zien, maar meegenomen worden door sterke gedichten. Dat gaat moeite kosten, maar die inspanningen worden ruimschoots beloond.
Ik ben blij dat ik mijn recensie zo laat heb ingestuurd. Nu pas, en niet eerder dan nu, levert het getob en gelees een eerlijke recensie op. Wenteling groeit traag maar is een blijver.
***
Lies Van Gasse (Sint-Niklaas, 1983) studeerde Illustratieve Vormgeving in Antwerpen. Naast dichter is zij dan ook beeldend kunstenaar. Beide disciplines combineerde ze in de graphic poems Sylvia (2011) en Waterdicht (2011), het laatste in samenwerking met Peter Theunynck .
Samen met Annemarie Estor werkt ze aan het project ‘Hauser’ dat in september wordt gepresenteerd met Het boek Hauser en een tentoonstelling in het Letterenhuis in Antwerpen.
Haar eerdere bundels zijn: Hetzelfde gedicht steeds weer (2009) en Brak De Waterdrager (2011)
In 2005 kreeg zij de Literaire prijs van Harelbeke voor dichters tot 25 jaar en in 2011 ontving zij de Prijs voor poëzie van de provincie Oost-Vlaanderen.