Een zolder zonder bereik
Wilma van den Akker
Dichters zouden bij het samenstellen van een bundel rekening moeten houden met het ‘binnenhalen’ van de lezer. Daarmee bedoel ik dat er sterke gedichten in het begin moeten staan. Dan wordt de lezer nieuwsgierig naar de rest van de gedichten en naar het ‘verhaal’ van de dichter. Froukje van der Ploeg begint Zover met een aantal gedichten over het achter zich laten van de jonge jaren. Dit zijn niet de sterkste gedichten van de bundel. Het openingsgedicht ‘Vulkaan’ valt in twee gedeelten uiteen. Eerst wordt de jeugd definitief afgeschreven:
(…)
Dit is het moment waarop wij geen schetsen meer zijn.
Wij zijn inkt. De liefde ondertekend.
De negentienjarigen in ondergoed
de wodka de sluitingstijden de zonsopkomsten.
Ze zijn uitgeleefd.
Daarna wil de ‘ik’ een vulkaan zijn.
(…)
Mensen zouden aan mijn voet dorpen bouwen
als ze denken dat ik slaap, eieren zwart
laten worden in mijn as.
Straks laat ik alles versmelten
daar likt al lava aan de stenen van hun dorpen.
Ik lees dit als de behoefte om weer tot leven te komen, jong en vurig te zijn. En als een sluimerende woede-uitbarsting. Toch komen de eerste gedeelten van Zover op mij wat afstandelijk over. En een tikje stereotype.
Mannen van alledag
Daar zijn ze dan de jongens van toen
in het gezichtenboek van nu
De tijd was voor hen niet vriendelijk:
de buiken gezakt, zomersproeten
verbleekt, kaken met baard
compenseren de geweken haarlijn
(…)
Nee, daar word ik als lezer niet door verrast. Ik word pas wakker tegen het einde van de tweede sectie van de bundel. Er zijn er vier. In het gedicht ‘IJsland’ wordt het genoemde eiland bijna slordig in elkaar gezet.
(…)
Laat de wind de wereld
aan de grond houden
heet water stromen
uit gaten in de aarde
Veeg een paar huizen
op de kaart, geef ze namen
die onuitspreekbaar zijn
Hier wordt met woorden een nieuwe wereld neergezet en dat zie ik graag in gedichten. Ook zie ik graag wat mysterie, enkele vraagtekens. In de derde sectie kom ik daarmee meer aan mijn trekken:
Slaap
Er was een tijd die ik besteedde aan in slaap vallen
hooguit knipte ik de dood uit mijn geraniums in de middagzon
hoorde op de achtergrond de langzame stemmen van presidenten
niemand had me nog een vraag van belang gesteld.
Er waren straathoeken waar ik uren doorbracht toeristen vroegen
als de nacht kwam hoe ze verder moesten ik was de adellijke
kat uit Alice en grijnsde wuivend met mijn poot.
Soms was de verschijning van mijn hoofd genoeg.
Hier blijft ruimte over voor eigen associaties, anders dan bij de uitgezakte buiken hierboven. Het meest gecharmeerd ben ik van ‘File.’
File
De snelweg komt tot stilstand
als een kudde opgejaagde paarden
die, in een keer vol in de ankers, het gevaar
onder ogen zien. Grasmaaier of losse hond
De radio dan maar, koele cijfers, foto’s op
mijn telefoon, handtasjes en nieuw blond
van voormalige ponymeisjes. De buitenwereld
op ieder scherm. Soms wens ik me een zolder
een kast vol vergeten boeken, behang
van een onderhouden pad in een herfstbos
en een oud piepend bed, een zolder zonder bereik
ik laat niets achter.
En dan vooral van de meerduidigheid van ‘een zolder zonder bereik’. Meerduidigheid is fijn, en dan heb ik het niet over platte dubbelzinnigheid, maar over regels als:
(…) het konijn (…) ligt plat als oma’s brood
Het was niet haar schuld dat het deeg nooit wilde rijzen
zij kon nu eenmaal de dingen niet van de aarde loskrijgen
Er staan echt fijne gedichten in Zover. Een andere volgorde zou de bundel deugd hebben gedaan. Of een strengere selectie.
***
Froukje van der Ploeg (1974) studeerde Audiovisuele vormgeving aan de Kunstacademie St. Joost in Breda en volgde de opleiding van schrijversvakschool ’t Colofon in Amsterdam. Van der Ploeg ontving in 2005 de Hollands Maandblad Poëziebeurs. In 2006 debuteerde zij met de bundel Kater.