Er is geen tijd meer om vertrouwen te laten groeien
door Johan Reijmerink
Op 10 juni 2013 overleed de dichter en essayist Hans Groenewegen. Zijn laatste bundel blijven & verreizen waaraan ook een groot aantal collega’s met hun comments op zijn teksten heeft meegewerkt – te vinden op een bijgeleverde cd-rom -, is een week na zijn overlijden postuum verschenen. Een veelzijdige, indrukwekkende bundel van een taalvirtuoze dichter met – zoals Groenewegen dat zelf ergens noemt – veel ‘associatiehiërarchieringen’. Hij gaat op zoek naar de sleutelwoorden om de ‘vijandige schim’ te schaduwen uit het bos van Dante die ‘de tijd […] [heeft] willen breken’, om de pijn van het lichaam als die van het eigen lichaam te gaan (h)erkennen.
In korte en wat langere notitieachtige prozapoëtische fragmenten, vaak met een sterk aforistische zeggingskracht, lezen we een klein jaar 17/10 tot en met 24/8 met tijdsaanduiding mee met een dichter die zich in een ‘droefgeestig bos’ weet gesleept. Hij worstelt met het fenomeen van het blijven én het onomkeerbaar op weg zijn, het reizen naar een ongewenst doel: ‘reizigers in de richting van aangeraden door te reizen//’. De reiziger heeft het toenemende besef de macht over zichzelf te verliezen:
aan de schors, in het schommelen
schampen zijn eeltzolen celwanden
Hij ondergaat ‘onveranderbaar veranderingen’/. Er vloeien ‘tranen onder schemer in het innerlijk/’. De nadrukkelijke wijze waarop hij de hele bundel door stilstaat bij het waarnemen, gewaarworden en herinneren van ogenschijnlijk alledaagse voorwerpen, situaties, uitspraken, overwegingen, stemmingen en verschijnselen, duidt op een vasthouden aan wat er is. Dat alles moet blijven:
zo willen, komen, blijven in september
mijn liefste bij wie ik wil zijn zoals we blijven, waren
die wij, jij ik samen, die een septemberochtend waren, blijven
Daarnaast is er de voortdurende ervaring van het bewegen ondanks jezelf, tegen je gemoed in, het reizen, het verder reizen, het vér weg reizen bij jezelf vandaan, het vertrekken en het niet meer kunnen stilstaan, terugkeren en uiteindelijk het wég reizen, het zelfverlies, het verdwijnen achter de einder: ‘als afscheid bestond, zou ik dan niet zijn gegaan?/’. We lezen in deze bundel zijn overwegingen en gevoelens van ongeloof, twijfel en onzekerheid op het laatste traject van zijn levensreis. De metaforen van het donkere schimmenrijk, het bewegende water, het waaien van de wind en het reizen per trein keren veelvuldig terug in deze opmerkelijke bundel.
In een werveling van invallende beelden baant hij zich een weg naar het licht. Daarin zoekt hij in de taal en de werkelijkheid houvast onder de wankele omstandigheden waarin zijn lichaam en geest zich bevinden:
alleen de zon in kijken, inkijken, kijken en dan
er is niets, er is helemaal niets wat hoort
denken, en daar geloof aan schenken
daar al dan niet geloof aan schenken’
Wind, zee, strand, vloed en eb, aan de randen van het land beweegt zich de geest van de ik van deze dichter. Neergeslagen en opgelicht door de langs stromende windvlagen.
De bundel laat zich moeilijk omvatten, hoewel Groenewegen de expliciete uitspraak doet dat:
”allen die dit boek willen begrijpen, moeten het negen maal lezen” (mechtild van magdeburg), “lesen, immerzu lesen” (r.m.rilke) Geen poëzie is hermetisch. Die kwalificatie komt van lezers die zich uit vrees voor het vreemde, uit tijdgebrek of uit luiheid gesloten houden./’.
De bundel zit vol losse einden, onafheden, vooral vol onbegrepenheid. Toch spreekt deze poëzie direct tot het hart, hoewel ze een rebus lijkt waarvoor geen oplossing te vinden is. Als poëzie al ooit het predicaat heeft gehad aanspraak te maken op het onuitsprekelijke, dan is dat in deze bundel bij uitstek het geval. En toch is de aforistische scherpte van Groenewegen magistraal, vol paradoxen, zijnde hét stijlmiddel om de vergankelijkheid te lijf te gaan:
van wat je ziet, verliezen wat je eerder zag –
vervul met niets herkennen
ontvang zonder iets te herhalen
De ik levert een onophoudelijk gevecht met de taal, met zijn lichaam en geest: ‘is mijn vloer goed genoeg gelegd of zo sleets/ dat die mijn tijd niet meer redden zal//’. Zijn denken, voelen, gewaarworden, intuïtie worden naar hun uiterste mate van functioneren gedreven. Alle poriën van zijn lichaam en geest staan open voor impressies: ‘in kort kennend tasten/’. Onder normale omstandigheden gaat een mens aan die overgeconcentreerde momenten van zien voorbij: ‘elke dag schenkt de wereld jou jezelf anders in, die levensbol een instabiel glas//’. Ondertussen gaat het werk gewoon door: lezingen, optredens, uitvoeringen in het land.
Als rode draad door de bundel heen vlecht de ik fragmentarisch elementen van het afmattend ziekteproces dat onherroepelijk zal leiden tot de dood. Het afscheid dat daarmee gepaard gaat, van je geliefden, jezelf, je taal, het leven, laat zijn sporen na:
1/7 – 7.00
mijn liefste is mij in juli de liefste
groter is haar maag, maar wat zijn haar ogen groot
regel na regel bindt zij de aren in garven
mijn molen is zij, mijn oven, ik ben haar brood
haar grond, haar grot, haar schrokop ben ik, haar dood
van muurbloem vuurvlinder door de maag van de larve
van morgenrood vliegt zij naar morgenmorgenrood
lezen, strokop, jou verzengt ze als je haar ziet
maar mij, mij zingt ze, ik ben haar lievelingslied
en dit zing ik: juli, juliever, juliefste
Aanvankelijk is er bij de ik het ongeloof over wat er zich aan hem aan het voltrekken is. Hij zet wat er in zijn lichaam zich afspeelt, buiten zichzelf:
tijd voor zijn werklast rouwarbeid
en blijkbaar geen recht op contacturen
met het alomtegenwoordige
Hij gaat met onzekerheid het traject in van de medische onderzoeken:
de ongebruikelijke accuratesse is vergeefs
de aankomst geen uitkomst, alles stilgelegd
wie slikt kan niets anders meer dan slikken
iets zien, ogen tegen windslagen samenknijpen
Het onvoorstelbare tracht hij zich voor te stellen. Dat maakt de bundel enerzijds zo dramatisch, heftig en authentiek, maar geeft er anderzijds door die taalvirtuositeit ook een lichtheid aan, een groei naar overgave met een ondertoon van ironie. Op weg naar de oneindigheid: ‘linnen lucht rozenpoort hortensiawolk afwezige grond innerlijke afgrond//’. De ik blijft in de storm die hem belaagt, tot het einde toe nog overeind.
Groenewegen is inmiddels de grens over, verdwenen achter de horizon waarnaar hij zo vaak gekeken heeft en waaraan hij in zijn poëzie voorbij wilde komen. Nu hij er aan voorbij is, laat hij een leegte achter bij de grensgangers, die het proces dat hij in zijn bundel uiteenzet, nog met zichzelf moeten aangaan. Hij stelt zich zelfs voor dat zijn geliefde hem via live streaming – op welke plaats hij zich ook bevindt – zou moeten kunnen bereiken:
omdat het daar veel en onoverzichtelijk is
dit moet de wereld weten
De commentaren van de collega-dichters vormen op zich na de tekst van 3/8 een interessante bundel binnen de bundel. De omvang van deze bespreking laat het echter niet toe om na te gaan in hoeverre en op welke wijze zij niet alleen reageren op de teksten van Groenewegen, maar ook zicht geven op hun eigen verhouding tot het onvermijdelijke einde. Het zijn reacties op deelaspecten van het proces naar overgave.
Ik realiseerde me al lezend dat we hier te maken met een dichter die het licht uit zijn leven langzaam ziet verdwijnen en een strijd tegen de vallende duisternis aangaat:
“het licht heeft slechts één oog
de nacht heeft duizend armen”
ontstaansgrond worden wie je was
voor je bent geworden, verheugen
weten wat komt te verwachten
vergaanszekerheid
Nu hij zich in het volle licht van zijn nieuwe bestaan bevindt, is hij bevrijd van alle onzekerheid, tegenstrijdige gevoelens en machteloosheid. Hij weet zich nu gebundeld en opgenomen in het kosmische krachtenveld waar hij reeds in zijn dichterlijk verlangen op uit was. Nu beschikt hij over het inzicht dat hem zijn leven lang heeft ontbroken. Hij is ontsnapt aan de ‘valsheid in geschrifte, een woordspel’ waaraan de dichters zich levenslang schuldig maken. Hij kan nu zich laten ‘overkomen wat […][hij] wil[…],/ waarvan […][hij] daarvoor nooit hebt geweten/’. Het moment van de grote, echte ‘verbeelding’ is nu aangebroken, iets ‘waarvan u zult zeggen/ het altijd al te hebben gewild:/’.
De dichter vraagt zich af of hij soms ‘te veel van zijn ziekte of van mijzelf’ laat zien. Ik denk het niet. Hij biedt ons een goed beeld van wat een taalvaardig mens aangevreten door de dood als dichter doormaakt. Hoe de taal hem een wapen in handen geeft zich niet alleen te uiten over zijn aangetaste en bedreigde leven, maar ook de ruimte biedt om de vrijheid te vinden buiten de taal om, zich te verlossen uit het beperkend kader van ons denken en voelen. Ik vind dat alles heel invoelend uitgedrukt in een muzikaal tekst met een betekenisvolle typografie:
29/7 – 1:21
als ze zich iets
als ze zich iets van de zee
iets van de zee willen
te binnen willen brengen
als ze iets van de zee willen
zullen ze zich
zullen ze zich
zullen ze zich op een zwijgen
een zwijgen toehoren
ze zullen moeten toezien
toegaan
willen ze
verzeeën
een glinstergrauw rijzen
leg je oog erop
je oor ernaast
rijs
tot
aan
de
golf
slag
val
mee
val met de duizenden schuimogen
In dit beelddicht vindt de overgave aan de zee, het verzeeën in een vervluchtigend beeld van ‘duizend schuimogen’ plaats. Het alziend oog van de alomtegenwoordige en de op vergankelijkheid wijzende ijdelheid van de bellenblazende putto lijken zich hier te verenigen. Gaandeweg vloeit de ik samen met het proces waar hij zich aan moest onderwerpen.
Voor Groenewegen was lezen, dichten en essayeren de volheid en liefde van zijn leven. In zijn procesbeschrijving gaat het niet enkel om de overgave van zijn lichaam en geest aan het alomtegenwoordige, maar ook om het schrijverschap dat toevloeit naar al wat geschreven is. Hij schrijft blind de letters die hij voor zich ziet: ‘sinds oudsher gekerfde letters, waarheen en hoe ik ook mijn zinnen richt, ze eindigen steeds elders en anders, wat ik nieuw wilde schrijven vervloeit met opnieuw schrijven van wat al geschreven is//’.
De tijd was te kort om nog vertrouwen te laten groeien met het onoverkomelijke. Maar toch is blijven voor hem het vooruitzicht. Naar ik hoop houden de woorden van Groenewegen ons nog lange tijd wakker. Deze bundel is een ingenieus taalmonument van ‘leeg worden is totale vervulling//’, gemaakt door een dichter die zich daadwerkelijk heeft losgezongen uit deze werkelijkheid. Negen maal lezen dus als eerbetoon aan deze dichter die ons is voorgegaan!!!
3/8 – 23.07/
ik trad op
ik trad terug
hier en daar werd ik
daarna voor even
opgetild
voor even
in evenwicht
voorgoed verglijden
****
Van Hans Groenewegen verschenen onder meer de dichtbundels Grondzee (2000), Lichaamswater (2002), En gingen uit sterven (2005), Zuurstofschuld (2008) en Van alle angst ontdaan (2011); alsmede de essaybundels Schuimen langs de vloedlijn (2000), Overvloed (2005), Het handschrift van Lucebert (2009) en Met schrijven zin verzamelen (2012).