Psychologie van de chaos
door Ivan Sacharov
‘Dennis Gaens, niet bekend van tv maar wel heel goed’, zo wordt op de achterflap van schering en inslag de tweede bundel van Dennis Gaens aangeprezen.
Behalve het feit dat ik mij wel enigszins kan vinden in deze regel, citeer ik hem ook vanwege de associatie met de tv. Dennis Gaens schrijft poëzie die iets filmisch heeft, zowel in de beeldspraak als in de dialogen die sommige gedichten bevatten. Het zou zomaar kunnen dat deze teksten worden uitgesproken op een podium of in een film, stel ik mij voor. Maar dan wel in een film waarin van alles fout loopt, tot een storing (chaos) toe.
De bundel zelf evenwel is helder als een symfonie gecomponeerd en bestaat uit vier afdelingen: ‘draad’, ‘schering’, ‘inslag’ en ‘stof’.
In de vijf gedichten van het eerste deel worden de hoofdrolspelers aan ons voorgesteld: vier ervan hebben een naam als titel. Het allereerste gedicht heeft geen naam als titel, maar kan misschien doorgaan voor een zeer beknopt zelfportret:
HET IS DIT OF DOODGAAN
We komen namen halen.
Niet dat we onze ouders haten – we zijn
hooguit verongelijkt over onze vaders.
Onze aanval volgt op bevel van helemaal
beneden. Als u nog elektriciteit heeft
hebben we uw stad nog niet aangedaan.
We zoeken iets om op in te steken en uit te barsten.
Als we niet zo verdomd verstrooid zouden zijn,
waren we er al geweest.
Een nieuwe generatie kondigt zich aan en wil het gaan maken: ze komen namen halen. Maar ze krijgen wat ze willen niet op een presenteerblaadje en moeten er iets voor doen. En bovendien: het is dit of doodgaan. Als je geen naam haalt, heeft het leven weinig betekenis (mag het letterlijk geen naam hebben), en ben je dus eigenlijk al zo goed als dood.
Dennis Gaens heeft iets met namen. In zijn eerste bundel ik en mijn mensen zei hij er ook al iets over. Misschien omdat hij een dichter is? Voor een dichter is een naam een soort gereedschap. Zonder naam kan hij niets. En ook een dichter zoekt iets of iemand (een lezer) om op in te steken en uit te barsten. Maar terug naar het gedicht: de laatste strofe lijkt al vooruit te lopen op de plot van de bundel. Een groepje van vijf zeer verschillende jonge mensen, waaronder de ik-persoon, wil maar niet (h)echt een band vormen. De ik-persoon probeert de boel wel bij elkaar te houden, maar zijn pogingen lijken gedoemd om te falen. En als een van hen (een zekere Luuk, wiens naam niet voor niets associeert met geluk) weggaat, heeft dat niet alleen een grote impact op de anderen, maar spat de boel ook een beetje uiteen en verzandt uiteindelijk in een nostalgisch terugblikken en beseffen dat alles – jeugd en leven – voorbijgaat (vrije maar niet onmogelijke interpretatie van mij).
In een film zit altijd een plot, een wending. En die zit bij deze bundel, zoals we door de naamgeving van de afdelingen kunnen verwachten, in het derde deel. Dit gedicht heeft er ook iets mee te maken:
DAT DING HEET NIET VOOR NIKS DE EINDER
De enige jongen die ooit dichtbij kwam,
vertelde Lotte dat ze onregelmatig ademt
als ze slaapt.
Ik vroeg haar of ze hem weleens mist.
Ze zei dat dit niet meer was dan punten
die ten opzichte van elkaar zijn verschoven:
‘Alles wat dichtbij ligt lijkt sneller te gaan.
Het wordt trager naarmate je verder gaat,
totdat het langzaam aan de horizon raakt
waar alles stilstaat.’
Ze zei dat hij, met hoe ver hij was gegaan,
inmiddels zo goed als dood moest zijn.
Lotte – weer een naam die associaties oproept – is geen gemakkelijk meisje: ergens anders in de bundel vertelt de dichter dat ‘het in haar hoofd een hel is’ en ‘dat ze mensen liever niet aanraakt’. Gelukkig maar, zou ik haast zeggen. Het aanraken van Lotte – of eigenlijk het bijna aanraken van haar, door dichtbij te zijn – blijkt hier letterlijk noodlottig.
Een fraai gedicht. In de laatste strofe kan de tekst zowel letterlijk als overdrachtelijk worden opgevat. En wat dat betreft: wie wenst er niet iemand weleens dood die te ver is gegaan? Een gedicht eerder gaat het zo:
VOORDAT DINSDAG
Het is bekend dat er zo’n zeven redenen waren waarom hij is vertrokken.
Niemand kan ze alle zeven noemen, maar iedereen herinnert zich de week
waarin elke avond Luuks laatste kon zijn.
Alle meisjes op Lotte na huilden, Dani het hardst. Dave keek steeds een
andere kant op, ik dronk en probeerde te verdwijnen.
Toen werd het ongemakkelijk, omdat iemand iets gezegd had dat
Luuk voor het eerst in zijn leven deed zwijgen. Niemand weet wat,
maar iedereen denkt dat het Lotte was.
Voor de rest verliep elke avond volgens een vast ritueel. Elke middag daarop
zou Luuk ons weer bellen om te vertellen dat hij dan nu echt zou vertrekken.
Pas een week later was hij echt weg.
Er was een envelop met mijn naam erop, in zijn hanenpoten stond er dat ik
reden nummer zeven was en ‘je weet wel waarom’.
Over Luuks zeven redenen en dagen kunnen we lang nadenken, maar de taal zelf lijkt hier weinig uitleg nodig te hebben.
Toch zitten er meer subtiliteiten in dit gedicht dan men na een eerste lezing zou verwachten. Wie de rest van de bundel kent, weet dat Dave er moeite mee heeft om een besluit te nemen (vgl. bijvoorbeeld zijn aarzelen bij de Waalbrug), en kijk eens hier: hij weet niets beters te doen dan steeds een andere kant op te kijken. Dani – die later in een (psychiatrische?) kliniek terecht komt en vermoedelijk de meest afhankelijke persoonlijkheid is – huilt het hardst. En de ik figuur drinkt en probeert te verdwijnen; iets wat hem als schepper-schrijver van de bundel aardig lukt door op elke pagina alomtegenwoordig, naamloos en (dus) min of meer onzichtbaar te zijn. Hoewel hij zich natuurlijk wel profileert door af en toe een karakteristieke zinsnede in te lassen. Maar wie zich daar blind op staart, dreigt de gang van het verhaal uit het oog te verliezen. Ongeveer zoals men de plek van een kwantumdeeltje vaststelt door die te meten, maar dan de kennis over zijn energetische eigenschappen verliest.
Kwantummechanische trekjes heeft ook dit gedicht, dat ik uit de afdeling ‘schering’ als laatste wil citeren:
ALS JE MAAR VAAK GENOEG SCHIET, RAAK JE WEL IETS
Op de meeste foto’s van ons vijven verdwijnt er een arm net langs de lens,
met achter ons een of ander evenement: niemand schiet platen op normale
dagen. We doen iets met onze haren, dragen onze beste kleren en staan in
poses die we van bandfoto’s hebben afgekeken: twee kijken vooruit, een naar
rechts, weer twee naar beneden. We schoten alles analoog, raakten zelden
wat we zochten.
Ik bewaar de mislukte afdrukken: waarop we vage vlekken zijn, waarop alles
over- of onderbelicht is, waarop niks vastligt. Het zijn foto’s waarvan we
slechts kunnen vermoeden wat het precies was dat we onderbraken om ze te
maken.
Ontwikkelen vergt een donkere kamer en de juiste chemicaliën.
Waarom schieten we ook geen platen op normale dagen! Het gezochte, dat misschien tóch samenvalt met het normale en natuurlijke, blijkt in elk geval voor deze groep (die zoals ik al eerder opmerkte alleen maar een band nadoet en er niet in slaagt er (h)echt een te vormen ) moeilijk te vinden. Wat dit gedicht nog extra interessant maakt is dat het ook over andere zaken lijkt te kunnen gaan. Wat is het dat we willen zeggen? Raakt onze taal dat wel? Hoeveel ervan ligt in onze woorden vast? Het is in elk geval te hopen dat zich in de donkere kamer van onze hersenen de juiste chemicaliën bevinden, zal ik maar zeggen… Juist.
Dat ik bij deze bundel over kwantumdeeltjes begon kan geen toeval wezen. De logica van de schrijver die een filosofische inslag heeft, werkt aanstekelijk en is absoluut een van de charmes van deze gedichten. Als een zwerm elementaire deeltjes ‘scheren’ de hoofdpersonen in een vreemd cyclotron langs elkaar heen, tot met één ‘inslag’ alles anders wordt. Maar het is geen koude natuurkunde die hier beschreven en bedreven wordt: het gaat over heel menselijke zaken. Aan de basis van deze teksten ligt eigenlijk de oeroude, maar nog steeds actuele vraag ten grondslag hoe dicht mensen elkaar kunnen naderen. Mensen die zichzelf bevestigd willen zien en hun eenzaamheid vergeten.
***
Dennis Gaens (1982) publiceerde eerder de voor de C. Buddingh’-prijs genomineerde bundel ik en mijn mensen (2010). Hij is voormalig stadsdichter van Nijmegen, redacteur en producent bij Literair Productiehuis Wintertuin, medeoprichter van literairzine Kutgitaar, docent creative writing aan de Artez Hogeschool voor de kunst.