Een thuiswedstrijd
door Joop Leibbrand
Ton van ‘t Hof startte met zijn (nog) kleine poëzieuitgeverij Stanza, waarvoor hij eerder bundels uitgaf van o.a. Bart FM Droog, Jan Pollet en hemzelf, de Canonreeks, waarin het de bedoeling is dat een dichter uit zijn oeuvre de gedichten kiest die daar volgens hemzelf het wezen van uitmaken. Als om de dichter te dwingen zich ook echt van de essentie van zijn werk rekenschap te geven, is de opzet van de reeks heel bescheiden: twintig bladzijden, met slechts ruimte voor een elftal gedichten. Maar dan speelt de dichter ook een thuiswedstrijd.
Voor het eerste deeltje mocht Chrétien Breukers, met wie Van ‘t Hof een kleine acht jaar terug De Contrabas oprichtte, een keuze maken. In zijn verantwoording schrijft hij: ‘Mocht iemand ooit een optreden van mij willen bijwonen waarin ik zo dicht mogelijk bij een persoonlijk portret kom, dan moet hij mij deze elf gedichten laten voordragen’. We kunnen er dus zeker van zijn ‘De essentiële Chrétien Breukers’ in handen te hebben.
Daarin valt mij eens te meer op hoezeer Breukers – naast eenzelfde sterke bemoeienis met tal van aspecten van het literaire veld -, ook in zijn poëzie te vergelijken is met Komrij. Ik zie dezelfde gehechtheid aan een vaste vorm, maar met de drang zich daarvan vrij te maken; een bepaalde onrust en de wil om telkens iets nieuws uit te proberen. Verwondering lijkt de drijfveer, vanuit een sterk humanistisch georiënteerde levenshouding. En daarbij is er de vanzelfsprekende combinatie van het lage en gewone – het volkse zelfs – en het bijzondere, schone en verhevene, zodat een gedicht kan gaan over een vleesdraadje van een sukadelapje, maar ook over ‘Inktwaan, zangdrift// en het leven in een leeg heelal.’ En evenals Komrij is Breukers daarbij sterk taalgericht, en schuwt hij een licht absurdisme of de zwarte humor niet.
Een van de sterkste gedichten vind ik ‘Huis’:
Huis
geen deur komt ergens op uit;
dit is een deur met zomaar wat deuren
die je niet mag openen.
Dit huis is groter dan je je herinnert,
je hebt er al gewoond.
In deze kamer tochtte het, de ramen
stonden open. Geur van voorjaar.
Of van najaar. Of een tijd daar tussenin.
Huis met zomaar wat deuren.
Zonder hoofdletter in de eerste regel valt de dichter met de deur in huis. Ook hier moest ik denken aan Komrij, en wel aan zijn bekende uitspraak dat het huis van de poëzie vele kamers kent. Dit huis van Breukers lijkt me er een haast letterlijk te nemen metafoor van. Iedere regel kun je zo van toepassing verklaren. Het is een huis dat even open en gesloten is als ieder goed gedicht, een tijdloos onderdak voor alle tijden.
Als Van ‘t Hof erin slaagt veel bekende dichters in deze nieuwe serie op te nemen, kan de Canonreeks pure promotie voor de poëzie worden. Hopelijk bieden de gevestigde uitgeverijen hun dichters daartoe alle ruimte.