Aline Gailliaert (Brugge, 1996) schrijft sinds haar veertiende poëzie. In 2012 won zij de Belcampo-prijs bij Doe Maar Dicht Maar (de prijs voor een score van de beste drie gedichten) en dankzij die prijs mocht ze voordragen op Dichters in de Prinsentuin. Ook in 2013 kwam zij bij de beste tien van haar leeftijdscategorie. Aline is redacteur van Puberpoëzie.nl en is daar zelf ook zeer actief. In haar vrije tijd volgt ze toneellessen.
Aline, van harte gefeliciteerd met de prijzen bij Doe Maar Dicht Maar. Ik hoorde dat met name je voordracht enorm was opgevallen bij de prijsuitreiking in 2012. In hoeverre draagt de voordracht voor jou bij aan een gedicht?
Ik vind het heerlijk om me uit te leven in een gedicht als ik het voordraag. Het is een kans om bij het publiek over te brengen hoe ik me bij mijn woorden voel. Een kans om te grijpen. Het doet me deugd om daarvoor van anderen ook echt erkenning te krijgen. De voordracht van een gedicht betekent in mijn ogen heel veel. Ik heb zelf vaak gedacht als ik naar iemand luisterde: ‘Dit is wel een mooi gedicht, maar de dichter laat het niet bij me overkomen.’ Zoiets vind ik erg jammer. Voor sommigen is voordragen maar een detail, omdat het gedicht nu eenmaal al gerealiseerd is. Maar ik denk dat de voordracht de kers op de taart kan zijn.
Hoe ben je met poëzie lezen en schrijven begonnen?
Ik was dertien, en zoals bij veel dertienjarige meisjes gebeurt, brak één of andere jongen mijn hart. Je bent nog zo jong en je hebt hoge en vooral romantische verwachtingen van de liefde. De mijne werden alleszins niet beantwoord, en om dat liefdesverdriet toch een plaats te kunnen geven, ben ik alles gaan opschrijven. Voor ik het wist, werden dagboekfragmenten gedichten. Competitief als ik ben, streefde ik er ook direct naar mijn schrijven verder te ontplooien tot iets wat ook anderen graag zouden lezen.
In het gedicht ‘Ik ben geen poëet’ ontken je op poëtische wijze de werkelijkheid van de dichter. Vind je dat er een mythe rond het dichterschap heerst?
Er heerst een mythe voor de mensen die geloven dat er een mythe heerst. Het dichterschap is niet zus of zo. Ik heb zelf een tijd met het gevoel rondgelopen dat dichters zich aanstellen, ongeacht het gegeven dat ik dat dus zelf ook deed. Schrijven is een kunst. Mensen die er niet intensief mee bezig zijn, schilderen dichters algauw af als een groepje vreemde vogels langs de kant van de weg. Je weet als je schrijft, dat je dat voor een beperkt publiek doet. Het dichterschap is een doolhof, waarin niet iedereen de weg vindt.
Als redacteur van Puberpoëzie.nl kom je vast enorm veel poëzie tegen. Lees je zelf nog graag andere dichters?
Natuurlijk lees ik zelf graag gedichten. Anders zou het schrijven maar heel oppervlakkig blijven. Ik hou er niet zo van iemand als een lievelingsdichter te gaan omschrijven. Er zijn veel dichters die onwijs sterke gedichten hebben, maar daarnaast ook een hele boel die mij absoluut niet bevallen. Het scala aan dichters en gedichten is gigantisch. Als ik dan toch iemand zou noemen, kan ik meegeven dat Leonard Nolens mij heel vaak weet te boeien. En iedereen houdt uiteraard van Herman de Coninck.
Je produceert vrij veel werk. Neem je soms ook de tijd om oudere gedichten te herzien?
Ja, ik neem die tijd wel, maar het kost me altijd vrij veel moeite en emotie om een gedicht te hervormen. Er is een reden dat ik het toen schreef zoals ik het schreef. Om daar later op terug te komen en te denken ‘dit is toch niet helemaal goed’ moet ik vaak diep in mezelf tasten. Soms mislukt het restaureren van een gedicht, soms slaagt het. Het is wel zo dat ik dat schrappen probeer te vermijden.
Hoe zie je de toekomst van je schrijverschap?
Dat is een vraag die ik mij ook vaak stel. De schrijverswereld is heel onvoorspelbaar. Ik blijf mij inzetten om wat ik doe steeds naar een hoger level te brengen, maar voorlopig is mijn houding nog zoals in het gedicht ‘Ik ben geen poëet’. Ik heb geen verwachtingen. Ik doe wat ik doe en hoop daarbij zoveel mogelijk mensen te bereiken.