Een handvol meninkjes over haiku
Wilma van den Akker
Met Hink-stap-sprong, essays over haiku bewijst Mark Meekers (pseudoniem van Marcel Rademakers) de poëzieliefhebber geen dienst. Al in de jaren zeventig van de afgelopen eeuw zijn helderder en informatiever teksten geschreven over haiku en senryu, neem bijvoorbeeld de inleidingen van J. van Tooren bij Senryu – De Waterwilgen (1976) en Haiku – Een jonge maan (karakter en techniek van de haiku, 1977). Meekers zegt in zijn voorwoord geen ‘steen door de vitrine te [willen] keilen, wel een keitje in de zentuin te werpen, stof tot discussie te bieden.’ Oei, een mooischrijver, denk ik dan, en de essays bevestigingen die gedachte.
Meekers, die volgens zijn eigen website ‘ongetwijfeld de meest bekroonde dichter van de laatste tien jaar’ is, heeft er een handje van om zichzelf te citeren en ook eigen haiku’s als voorbeeld te geven.
Rrrr bzt vil o prr
za man kili pour bashi:
la mano stamen
Mark Meekers, 1979
Dit is zijn voorbeeld van een ‘muzikale’ haiku. Intussen gooit hij er een aantal niet al te frisse oordelen uit. Op pag. 29 zet hij, na het afserveren van ‘de natuur’ als onderwerp van de poëzie: ‘Toch is er in onze samenleving nog interesse voor landschap en natuur. Milieuactivisten met geitenwollensokken- en sandalenromantiek staan ervoor op de bres en zullen waarschijnlijk de laatste groene lezers zijn.’
Meekers citeert een aantal kenners van haiku, vooral uit het Vlaamse taalgebied en neemt een steekproef van 500 haiku uit datzelfde taalgebied waaruit hij trefwoorden destilleert. Wie iets van het genre afweet, zal niet verbaasd zijn dat er veel ‘seizoenswoorden’ en woorden van vier of vijf lettergrepen (hoofdkussenwoorden) in haiku staan.
In dit werkje staan wel een aantal interessante woorden, die ik nog niet kende en heb opgezocht, zoals laicisering en vierklauwens. Er viel dus toch nog iets te leren: dure woorden. Net op het moment dat ik voor mezelf heb genoteerd: aan de toon herkent men de persoonlijkheid van de schrijver, oubollig en oordelend, lees ik: ‘Precies door zijn kenmerkende, eigen taalmanipulatie verraadt de dichter zijn wereldbeeld en zijn intenties.’ Daar slaat Meekers mooi de spijker op zijn eigen kop.
Wisselend draagt Meekers de dichtvorm ten grave, waarna hij die met hulp van humor en muzikaliteit weer nieuw leven wil inblazen. Het lijkt alsof het postmodernisme en de poëzie erna volkomen langs hem heen zijn gegaan. Hij citeert de filosoof Ton Lemaire, die rept van ‘hedendaagse, moderne poëzie,’ die in zijn ogen vooral ‘hermetisch en meerduidig’ is. Haiku hoort tot de “spontane, gedemocratiseerde, gemakkelijke” poëzie met alle gezichtsverlies dat daarbij hoort.’
Hij sluit af met een reeks ‘moeten’: Een kunstwerk moet contact leggen, beroeren, aanspreken (…) Auteur en lezer moeten kunnen genieten van een tekst (…). Dit verfijnd lustprincipe, dit mentaal genot is de norm voor alle poëzie (alle kunst). Shiki gaf de raad: “Vergeet de grammaticale regels…” en “schrijf voor je plezier!” Met Shiki kan ik het wel eens zijn.
Laat ik deze essayist zijn zin geven en het boekje als voer voor discussie zien. Ik ben ervan overtuigd dat het schrijven van haiku een goede oefening is voor het dichterschap. Juist door het keurslijf van de strenge regels oefent een dichter zijn pen. Van de honderd die hij er schrijft, blijft er misschien een overeind, als ‘goed.’ En dan maakt het niet uit of het een ‘zuivere’ haiku is, met de natuur als onderwerp, of een senryu, die meer over menselijk ongemak gaat en meer humor bevat. En een goed gedicht heeft altijd ritme en muzikaliteit. Zo helder kun je het ook opschrijven.